In het land der wijsneuzen(1906)–Marie Hildebrandt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 3] [p. 3] Jan Leeuwenhart. Jan Leeuwenhart wou eens gaan varen, Daar buiten op de zilte baren, Hij huurde stilletjes een schuit En voer op avonturen uit. Al spoedig stak een rukwind op En Jantje kon zijn pret niet op, Want trotsch en blij riep onze vrind - ‘Wat is een zeereis zonder wind!’ Toen kwam een groote wolk gevlogen Vlak voor Jan Leeuwenhart zijn oogen, Die goot zijn regenwater uit Met groot gekletter op de schuit. Maar Jan riep fier, ‘ik kan er tegen - Wat is een zeereis zonder regen!’ Steeds gleed het lichte vaartuig voort, Slechts met Jan Leeuwenhart aan boord, De wind blies in de bolle zeilen En deed het vlug en vlugger ijlen, 't Ging door den Grooten Oceaan En op Japan en China aan. - Waar was intusschen Jantje's pret? Ach, lag hij maar weer thuis in bed, En was, wat ik u hier vertelde, Een booze droom, slechts, die hem kwelde! Hij huilde steeds, totdat hij sliep, Zoodat de zee haast overliep. .... Doch eind'lijk, na een tweetal weken Bleef op een zijn vaartuig steken En Jan werd reeds dienzelfden nacht Gevonden en aan wal gebracht. Men zond hem in een groote doos Weer huiswaarts, per Van Gend en Loos, En van het varen was na dezen Jan Leeuwenhart voor goed genezen. Vorige Volgende