Men zou de vijand al het geleden leed betaald zetten, men zou het eigen leven niet achten, maar er op los slaan, want was dit niet de laatste, zelfs de aller-allerlaatste kans?
Wanneer de aanval van morgen niet zou slagen, dan was er geen ommekeer meer mogelijk, dan was alles verloren, dan zou de vijand de stad innemen en men kon er op rekenen, dat hij daar gruwelijk zou huis houden.
‘Mannen,’ sprak van der Does, ‘nu is het er op, of er onder. Het gaat om ons leven. Als we morgen verliezen, dan zijn wij verloren. Wanneer de vijand de stad binnen komt, dan blijft er geen mannen-leven gespaard. Beter dus, op het slagveld te vallen, dan smadelijk te sterven aan galg of boom. Mannen... ik weet, dat niemand meer van u kan eisen, dat ge thans, zwak als ge zijt, nog gaat vechten en toch vraag ik dat van u. Ik durf u dit te vragen, omdat ik u ken. Omdat ik weet, dat ge dappere vrijbuiters en schutters zijt, omdat ik weet, dat ge zelfs nu nog zult strijden met de moed van een leeuw... mannen, uw stad rekent op u, het gehele land houdt het oog op u gevestigd, de Prins stelt vertrouwen in u!’
Meer was niet nodig, zelfs deze toespraak was niet nodig geweest, want allen waren vast van plan, te strijden tot het alleruiterste.
Zo kwam men dan in de vroege ochtend van de tweede October bijeen, bij de poort. Geen burger, die nog lopen kon, was thuisgebleven en de mannen, die de uitval zouden wagen, zagen menige traan in de ogen van hen die achterbleven.
Men zag de galeien naderen, daar in de verre verte en toen ging de poort open om het kleine leger door te laten. Jammer genoeg viel er een dikke mist over het water, toen de mannen nauwelijks scheep waren gegaan, zodat men nu niet meer kon zien, wat de Geuzen deden.
Maar ook dit kon de wakkere verdedigers van de stad