| |
| |
| |
VIII. Grote plannen... grote besluiten
Op de gewone manier werd het nieuws door het bos verspreid. 's Avonds om elf uur waren bijna alle dieren op de hertenwei aanwezig.
Alleen de grootmoeder van de vrouw van Buizer was thuis gebleven, omdat ze last had van jicht en 's nachts nooit haar holletje uitging.
Vlens zou voorzitter zijn en de vergadering leiden. Buizer stond naast hem en Bolke zat op de voorste rij, vlak voor Vlens.
Ze hadden op de hertenwei jaren geleden eens een grote boom omgekapt maar daar was een stomp van blijven staan en daar stond Vlens nu achter.
Met een stevig stuk hout tikte hij om tien minuten over elf op de boomstomp en vijf minuten daarna was het al stil. Het is misschien wel een beetje vervelend en langdradig, maar ik moet hier alles opschrijven, wat Vlens gezegd heeft.
‘Waarde bosgenoten, en woudbewoners en ander gedierte.
Als slimste van u allen komt mij de eer toe, deze
| |
| |
vergadering te leiden. Daarom sta ik hier achter deze boomstomp en roep u allen een hartelijk goedennacht toe. Wij zijn vanavond bij elkaar gekomen om te spreken over een familielid van Bolke, iemand die hem zéér na staat, iemand die een dochter is van zijn moeder, om kort te gaan, over het zusje van Bolke. Dit bee....’
Hier sprong Bolke op en hield zijn hand voor zijn mond. Vlens zag het en stotterde even. Toen ging hij voort:
‘Dit.... deze.... Bommeldrom draagt de lieve naam Olke. Het zal u misschien nog niet opgevallen zijn, dat dit rijmt op Bolke. Om kort te gaan, deze Olke, waarover ik zoeven sprak, zoals u zich allen zult herinneren, deze Olke, zoals ik zei, is bij hetzelfde circus, waar Bolke ook bij is geweest. Bolke heeft mij verteld, dat zijn zusje, u weet wel, Olke, dat zijn zusje waarschijnlijk erg bedroefd zou zijn, omdat ze nu alleen bij het circus is. Ik heb toen gezegd, Bolke, zei ik, waarom heb je haar niet meegebracht en toen zei Bolke, daar heb ik nu eenmaal niet aan gedacht en gedane zaken nemen geen keer.
Het is wel grappig om dat even te vertellen, omdat je er uit leren kunt, hoe dom toch eigenlijk alle dieren zijn, vergeleken bij ons, vossen. Want als ik Bolke geweest was, had ik m'n zusje meegenomen.
| |
| |
Vlens tikte op de boomstomp en vijf minuten daarna was het stil.
| |
| |
Maar ja.... hij heeft het nu eenmaal niet gedaan en om kort te gaan.... het is nu ons plan om die Olke, waarover ik het zoeven had, te gaan verlossen. Dat zal natuurlijk niet makkelijk zijn, want het circus, waarover ik straks gesproken heb, staat niet meer in Apeldoorn, maar in Arnhem. Arnhem is de verste stad, die op de wereld te vinden is. Arnhem is het eind van de wereld. Na Arnhem is er niets meer. We zouden dus, als we Olke willen gaan verlossen, naar het eind van de wereld moeten lopen en ik geef jullie op een briefje, dat zulks een tippel is van meer dan vier uur. En dan moeten we nog flink doorstappen. Nu lijkt het me het beste, dat we met z'n allen gaan. Hoe meer er bij elkaar zijn, hoe makkelijker het gaat en ik zal natuurlijk de leiding nemen en jullie precies vertellen, wat je te doen hebt.’
Een jonge mol viel Vlens hier in de rede. ‘Ik begrijp, dat het een domme vraag is,’ zei hij, ‘maar welke leiding wilt u nemen?’
‘Dit is alweer een bewijs voor de domheid van alle dieren behalve de vossen. Als ik zeg, dat ik de leiding neem, dan betekent dat, dat ik jullie vertel wat jullie te doen hebt. We gaan verder. Ieder die lust heeft om de tocht naar het einde van de wereld mee te maken en Olke te verlossen, steekt poot of vleugel omhoog.’
| |
| |
Het duurde enige minuten voor alle dieren dit begrepen hadden, maar toen gingen er zo ontzettend veel poten en vleugels omhoog, dat het Vlens groen en geel voor de ogen werd.
‘Ik zal het anders moeten doen,’ zei Vlens, ‘wie géén lust heeft om mee te gaan, moet iets omhoog steken.’ Na enige minuten stak Bolke zijn rechtervoorpoot omhoog.
‘Nu begrijp ik er niets meer van,’ zei Vlens verbijsterd, ‘wou jij thuis blijven?’
‘Ik?’ vroeg Bolke verward, ‘wel nee.... ik ga natuurlijk mee!’
‘Dan heb je 't weer niet begrepen,’ zei Vlens, ‘wie niet mee wil, steekt iets omhoog.’
Bolke zweeg en kreeg een kleur.
Een oude kraai stak haar vleugel omhoog en sprak:
‘Ik zal hier blijven, want als jullie allemaal weggaan en jullie kunt ons bos niet meer terug vinden, dan weet ik tenminste, waar het is.’
Vlens lachte. ‘Als we ons bos niet meer terug kunnen vinden, dan vinden we jou ook niet. Maar daar is geen sprake van, want dat vinden we altijd terug. Daar zijn we dieren voor.’
‘Goed, goed,’ zei de kraai boos, ‘maar ik blijf toch thuis, want ik heb een wondje aan mijn vinger.’
| |
| |
Toen moest Vlens aan het tellen. Hij telde tot het licht werd en toen wist hij, dat er mee zouden gaan:
731 konijnen, 983 hazen, 154 mollen, 32351 glimwormpjes, maar dat kon ook 32352 zijn, omdat een van de glimwormpjes op reis was en men haar dus niet kon vragen of ze zin had om mee te gaan naar het eind van de wereld. Verder: 54 reigers, 503 kraaien, 88 herten, 2 vossen (Vlens en zijn vrouw) 3 spechten, 81 egels, 7 wilde zwijnen, verder nog 33 vogels van allerlei families en 282 eekhoorns.
Vlens was nogal tevreden. Hij vond het een aardig troepje. En voor de vergadering uiteen ging, zei hij nog:
‘Ik zal nu een hele dag gaan optellen, want ik moet precies weten hoeveel dieren er precies meegaan. Iedereen brengt voor twee dagen eten mee. De wilde zwijnen moeten er om denken, dat ze hun slagtanden extra scherp maken om touwen door te zagen, als dat nodig mocht zijn. De eekhoorns moeten hun nagels slijpen, want dat kan ook te pas komen. Allen eten hun buiken vol, voordat we weggaan, zodat wij onderweg niet hoeven te stoppen om te eten. We vertrekken direct, als het donker wordt. Dus dat is om negen uur. We gaan over drie dagen en dan moeten jullie allemaal hier
| |
| |
op de hertenwei zijn en netjes in de rij gaan staan. En nu tot slot, doe ik nog een beroep op het orkest van de sprinkhanen en krekels. Ik hoop, dat het orkest ons een eind zal willen wegbrengen en dat het orkest ons later een eindje tegemoet zal willen komen, als wij Olke, waar ik zo straks van verteld heb, verlost hebben. Men zegt, dat het ontzettend koud is aan het eind van de wereld. Dat kan natuurlijk een praatje zijn, omdat niemand van ons daar ooit geweest is, maar toch moeten wij er op rekenen en ons lekker warm kleden.
Verder is het nodig om uw voetzolen in te wrijven met zalf of vaseline, opdat niemand last krijgt van pijnlijke voeten onderweg. Ik geloof, dat we nu alles besproken hebben en daarom sluit ik de vergadering. Tot over drie dagen. Leve Olke!’
Allen riepen: ‘Leve Olke!’ maar sommigen vergisten zich en riepen: ‘Leve Bolke!’ Toen gingen ze allemaal naar huis en Bolke gaf Vlens een poot en dankte hem alvast voor alles, wat hij gedaan had,
Vlens ging naar huis en maakte de rekening op. Het bleek toen, dat er in het geheel 35272 of 35273 dieren zouden meegaan.
In alle holen en dierenhuizen was het die dag een drukte van belang, want allen maakten zich gereed voor de grote tocht. De flanellen werden uit de kast gehaald en netjes opgestreken, bont- | |
| |
mutsen werden uit koffers gehaald, allerlei eetwaar werd keurig verpakt en zo had iedereen het druk. Maar Vlens had een hele grote fout gemaakt, een ontzettend grote fout. Hij had gezegd, dat de dieren over drie dagen bij elkaar moesten komen en dat was het domste, wat hij kon doen. Waarom? Luister.
Op de avond van de grote dag, was juffrouw Vlens erg zenuwachtig. Ze wist, dat haar man met vijfendertigduizend tweehonderd tweeënzeventig dieren naar het eind van de wereld zou gaan en dat zij met haar man vooraan zou lopen. Ze was zenuwachtig van trots.
Al om halfnegen wilde ze naar de hertenwei gaan, maar Vlens zei:
‘Dat kunnen we niet doen, vrouw. Wij zijn de deftigsten van allemaal en de deftigsten komen altijd het laatst. Wij moeten wachten tot een minuut over negen.
Om tien minuten voor negen gingen ze van huis en toen ze om een minuut over negen op de hertenwei kwamen.... was het een drukte van belang?
Nee, mis! Absoluut mis!
Midden op de hertenwei, zat één eenzame kikker, die verdwaald was. Verder was er niemand te bekennen. Maar hoe kan dat nou? Ja maar, beste kinderen, daar gaat het juist om.
| |
| |
Dat was de grote fout van Vlens.
Als hij nu gezegd had: ‘Morgenavond gaan we,’ dan waren ze er allemaal geweest, maar nu had iedereen de afspraak vergeten.
Zo zijn dieren. Drie dagen is veel te lang. Vlens was woedend en zijn vrouw begon te huilen van zenuwachtigheid.
‘Neem me niet kwalijk,’ zei de kikker, ‘kunt u mij de weg zeggen naar het Uddelermeer?’
‘Verhip,’ antwoordde Vlens woedend. ‘Vijf-en-dertigduizend tweehonderd twee-en-zeventig dieren hebben hun afspraak vergeten. Ik heb niets met jouw Uddelermeer te maken.’
Toen zei de vrouw van Flens waar het Uddelermeer lag en de kikker tikte aan zijn voorhoofd en verdween.
Diepe stilte heerste alom. Maar nee.... daar kwam toch nog iemand aangestormd. Het was Bolke. Uren lang had hij zitten te tellen of dit nu de tweede of de derde of de vierde dag was. Hij had uitgerekend, dat het de tweede dag moest zijn, maar voor alle zekerheid was hij toch maar gaan kijken.
‘Er is niemand,’ riep hij vrolijk, ‘ik wist het wel. Het is de derde dag nog niet. Het is pas de tweede dag.’
Vlens gaf geen antwoord. Wat moet je zeggen als iemand zo dom is?
| |
| |
De volgende morgen al heel vroeg, gingen de bodes het bos weer door en riepen zij de dieren op om die avond allemaal op de hertenwei te komen voor de tocht naar het einde van de wereld.
Toen vergaten de dieren het niet. Ze begrepen nu, waar al die pakjes en die bontmutsen en die flanelletjes voor dienden, die ze zelf klaargelegd hadden, maar waarvan ze vergeten hadden, wat ze er ook weer mee moesten doen....
En 's avonds om negen uur, was het op de hertenwei een drukte van belang? Nou.... en of. Vlens liep het zweet over z'n voorhoofd. Hij stelde de troep op.
Vooraan stond het orkest van de krekels en de sprinkhanen. Dan volgden Vlens en z'n vrouw; dan achtereenvolgens: de wilde zwijnen, de herten, de reigers, de konijnen, de hazen, de eekhoorns, de mollen, de kraaien, de egels, de spechten, de andere vogels.
De glimwormen werden over de hele troep verdeeld, want overal moest licht zijn. Als ze moe werden, mochten ze op de hoofden van de wandelaars gaan zitten. Op de hoofden van de wilde zwijnen was plaats voor honderd glimwormen en de herten konden er een stuk of tachtig hebben. Enzovoorts. Om halftien stonden allen gereed. Vlens sprak nog een paar woorden over Lambo
| |
| |
Lambrink, een oude haas, die zijn enkel verstuikt had en daarom niet mee kon en toen zette het orkest een vrolijke mars in en ging het gezelschap op stap. Het was een ware uittocht van dieren. Er kwam geen eind aan de stoet. Ze liepen in rijen van vier, en zo waren er juist 730 rijen.
Daardoor was de stoet bijna vierhonderd meter lang.
De eerste rij, achter de muziek, bestond maar uit drie dieren. Daar liepen de twee Vlensen en Bolke en de achterste rij bestond uit drie mussen, reken het maar na; het komt precies uit.
Maar stel je nou es even voor: een optocht van dieren, die vierhonderd meter lang is. Als de stoet stilstaat en je wilt er langs lopen, dan moet je vijf minuten flink doorstappen en dan ben je van het begin tot het eind geweest.
Vlens had een oude kaart bij zich, die hij eens in het bos gevonden had en daarmee gaf hij de richting aan.
Het orkest ging mee tot aan de Amersfoortsche-straatweg en toen draaide het om en ging terug naar huis. De grote moeilijkheid was, om de Amers-foortschestraatweg over te steken, want daar komen nogal veel auto's langs. Ook 's avonds.
Vlens ging midden op de weg staan en iedere keer, als hij met zijn arm zwaaide mocht er een
| |
| |
rij in de looppas de weg oversteken. Als Vlens in de verte een auto zag naderen kroop hij in het struikgewas en wachtte tot het ding voorbij was.
Om enige minuten over tien stond de hele stoet verzameld aan de andere kant van de Amersfoort-schestraatweg en nu begon dan de eigenlijke tocht naar het eind van de wereld.
En wie van jullie op de klok ziet, dat het tijd wordt om naar bed te gaan, die moet niet verder lezen maar hier ophouden. Want het wordt nu zó spannend, dat je er gewoon niet meer mee kunt ophouden.
Voor diegenen dus: tot morgen!
|
|