Nieuwe liedekens (onder pseudoniem G. Hendrikssone)(1861)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] Sneeuw. Veel gesterrend sneeuwgewemel, traagjens tuimelt ge uit den hemel, als of u de scheiding speet; boven spreidt ge treurig donker, dooft het vrolijk zongeflonker, onder siert uw wit tapeet alles in den tooi der schoonen, wie nog maagderoozen kroonen in der onschuld nevelkleed. Soms verwekt uw komst ook zuchten, de arme vogels doet ge vlugten, vaak ook van gebrek vergaan; maar voorzienig als een moeder, zorgt ge dan voor later voeder, hoedt voor koude 't kiemend graan dat, verwarremd door uw dekking, ééns tot ieders lust verwekking, heerlijk zal te rijpen staan. [pagina 60] [p. 60] Velden, bergen, straten, daken, hut, paleizen dekt uw laken prachtig, zonder onderscheid. Lacht de zonnegloed daarover, met zijn lieflijk lichtgeloover, door uw rein geglim verleidt, ziet men in uw' tintling zweven, als een beeld vol lust en leven, 't ideaal der menschlijkheid. Menschlijkheid, gij, deugdenwelle, spreid u, als de sneeuw, zoo helle, over ouderdom en jeugd; over heerschers, over slaven, over boozen, over braven, liefdewaardig en vol vreugd. Daal nu uit den reinen hoogen, worde elk door uw schoon bewogen en door uwen dienst verhengd. Vorige Volgende