Nieuwe liedekens (onder pseudoniem G. Hendrikssone)(1861)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 57] [p. 57] Keer terug! O, keer terug in 't beukenwoud, daar zult gij onze namen vinden, te saâm gegroeid in 't levend hout, getuigend hoe we elkander minden; daar bloeit nog 't eeuwig groene mosch. waar wij in zalig zelfvergeten zoo dikmaals hebben op gezeten; nog waait het koeltjen door den bosch, als toen het in 't geheim kwam luistren en aan de bloemen zeî in 't veld, al 't geen gij hadt aan mij verteld in 't zacht en vreugdig liefdefluistren: ‘Eer bloemt in 't ijs de roozelaar, eer zullen eik en klimop scheiden, eer ik mij scheiden zal van haar, mijn hert aan andre liefde wijden!’ [pagina 58] [p. 58] Des winters spruit geen eglantier, nog kranst zich 't eiloof om de boomen, en gij, gij noemt uwe eeden: droomen! en hebt, gelijk een wreede gier zijn prooi verscheurt, mijn hert gebroken, mijn zaligheid verwoest, geroofd, de blijdschap mijner ziel gedoofd, doch niet den haat in mij ontstoken. Wel baat mij niet mijn droef geklag; de traan besproeit mijn bleeke wangen vergeefs met smerte nacht en dag: nooit zal ik troost van u erlangen. De winter slaat de kruiden neêr; maar toch de mei brengt frisschen bloesem; geveinsde, straalt zoo in uw' boezem eens hemelreine liefde weêr, o, wees dan met mijn lot bewogen, en keer terug naar 't beukenwoud, snijd onze namen daar uit 't hout; want zij verwijten u uw logen. Vorige Volgende