Nieuwe liedekens (onder pseudoniem G. Hendrikssone)(1861)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] De Zanger. Naar het hoogduitsch. De zanger weet, waar frissche bloemen bloeijen, want vindt de nachtegaal de rooze niet? Waar poes'le wangen vol verleiding gloeijen, daar klinkt zoo teêr, zoo zacht zijn minnelied. De zanger zag, toen koeltjens de avond daalde, in 't woud een hut door 't lampken stil verlicht; hij zong en gong weldra, waar 't lichtjen straalde, daar toefde een meid, een hemelsch aangezicht. Op de oude tafel stond een volle kanne; ze schonk, hij dronk en beiden, blij van zin, herhaalden luid: ‘dat men de zorgen banne, de wijn is zoet, maar zoeter is de min.’ [pagina 50] [p. 50] Op 't laatste werd de zang een stil gefluister, zij hing verloren aan des zangers mond; het lichtjen stierf, en alles zweeg in 't duister; terwijl de min haar lust in 't hutjen vond. De morgend riep haar uit heur milde droomen; de zanger rees, en ging zijn' ouden gang en langs het woud en bergen, velden, stroomen herdreunde de echo weêr het gul gezang: De zanger weet, waar frissche bloemen bloeijen, want vindt de nachtegaal de rooze niet? Waar poes'le wangen vol verleiding gloeijen, daar klinkt zoo teêr, zoo zacht zijn minnelied. Vorige Volgende