Nieuwe liedekens (onder pseudoniem G. Hendrikssone)(1861)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] Zomer. In de verte baden wolken aarde en lucht; drommen, myriaden diertjens vol genucht, krielen, kruipen, vliegen, gonzen, dartlen, wiegen, wentlen in drolligen wuftigen dans, Door den bezielenden tintlenden glans. Bloemen aller kleuren staan zoo rein en kuin, sieren en begeuren veld en woud en tuin; groeijen, bloeijen, welken, Maar uit hunne kelken sproeijen, als uit een vrouwlijke borst, sappige vruchten voor honger en dorst. [pagina 45] [p. 45] Vogels tjilpen, zingen heele dagen lang, nestlen, broeijen, springen heele nachten lang! Fluistren van de minne, zoete heilbodinne, bronne van zalig genot en van deugd, prikkels des levens der lustige jeugd. 't Meisjen, 't lieflijk meisjen, dat ik nooit vergeet, loopt, zoo menig reisjen, 't aangezicht in zweet; om het af te droogen, vrienden, 't is geen logen, heeft ze geen doekjen van sits of katoen, Maar van heur vrijer een' smachtenden zoen Alles is bevangen, open splijt de grond; alles hijgt zoo bang, en sissend als een lont, bliksemt 't vuur naar onder, raatlend rolt de donder... Doch na het barnen van 't woeste gevaar schittert de hemel zoo blauw en zoo klaar. [pagina 46] [p. 46] zoo is nu de zomer, gloed en weelde en spoed! 't is geen zachte droomer teeder van gemoed, op zijn brandend wezen staat er niets te lezen, niets van 't verleden, en niets van 't verschiet, smaakt dan 't genot dat hy heden u biedt. Vorige Volgende