Nieuwe liedekens (onder pseudoniem G. Hendrikssone)(1861)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] Lentelied. Nu laat ons zingen 't lentelied, wij boeren en boerinnen, de winter houdt ons langer niet aan 't zwinglen, hasplen, spinnen. Naar buiten, de lucht is gezond, het leven krioelt uit den grond. Hopsasa, falala! sa lustige boeren, boerinnen, aan 't werken en zingen en minnen. Het is wat anders in het veld dan aan den haard te zitten, waar frisscher 't bloed door de aders snelt bij 't ploegen, zaaijen en spitten. [pagina 39] [p. 39] Zoo 's morgends uit 't beddeken gauw, vóór 't bloemeken lept den dauw. Hopsasa, falala! sa lustige boeren, boerinnen, aan 't werken en zingen en minnen. Des noenens neemt men zachte rust, waar bloeit het fier meiliefken; en waar 't viooltjen 't rijsjen kust, daar kust de vrijer zoet liefken. Dan wispert een vink in de weî: de liefde verjongt met de mei. Hopsasa, falala! sa lustige boeren, boerinnen, aan 't werken en zingen en minnen. Des avends is het werk gedaan, dan koomt de stond van scheiden der bloemen, vogels, wijl de maan stil lacht op velden en weiden. Fijn meideken zegt den gezel, beduidend een smachtend: slaap wel. Hopsasa! falala! sa lustige boeren, boerinnen, aan 't werken en zingen en minnen. [pagina 40] [p. 40] Dan rolt de nacht zijn' mantel uit, gestikt met gouden vonken; zoo heimlik dwaalt door 't slapend kruid de minne droomend en dronken. Wat bist du verleidend en lief, du lente, du hertekens dief. Hopsasa, falala! sa lustige boeren, boerinnen, aan 't werken en zingen en minnen. Vorige Volgende