Nieuwe liedekens (onder pseudoniem G. Hendrikssone)(1861)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] Nacht. I. Zoet kwettrend zingt het vogelkijn bij sterrenpracht en manenschijn, 't meibloemken luistert in milde rust, 't bezwangrend luchtjen 't loover kust; de nacht is niet te lang. Hel blinkt het licht, hoog klinkt het lied, terwijl de bierkan schuimend vliet. Hier danst m' een wulpsche saraband, daar drukken vrienden zich de hand; de nacht is niet te lang. En meiden zweven om en weêr En knapen kozen zacht en teêr: gezang, gedans en blijgeschal en liefde, wellust overal; de nacht is niet te lang. [pagina 14] [p. 14] II. De wilde storm, de koude wind - bang huilen en woelen zij gezwind door 't woud, en beuken hut en boom. Geen dijk weêrhoudt den woesten stroom; de nacht is toch zoo lang. Bij 't stervend kroost de treurende ooi; de booswicht loerend op zijn prooi; in eenzaamheid 't bedrogen hert, dat mint en breken wil van smert; de nacht is toch zoo lang. En gij, die nog in 't duister ligt, met 't oog vol wee ten grond gericht, wanneer beurt gij den reuzenkop bewust van kracht eens magtig op? de nacht is toch zoo lang. Vorige Volgende