Looverkens (onder pseudoniem G. Hendrikssone)(1859)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De Wanhopige. - Romance. 't Avondrood was aan 't verzwinden; Hier en daar in 't geurend woud Hoorde men een stil gekout; Was 't de stemme der beminden, Die daar dwaalden langs den vliet? - O, dit weet, dit weet ik niet. Was 't de stemme van den zanger, Die des nachts van liefde kweelt, Wijl hij ieders ziele streelt; Of, van Godes adem zwanger, Was 't de wind, die joelde in 't riet? - O, dit weet, dit weet ik niet. Zie, daar tusschen 't bloeiend loover Sloop een meisje, langs het strand Van het beekje, dat door 't land Vlood vol zangrig zingetoover, En zij zucht vol zielsverdriet: - ‘Ach, hij mint, hij mint mij niet!’ [pagina 69] [p. 69] En zij plofte zich in 't water, Want de wreede wanhoop had In haar herte plaats gevat, En men hoorde een schril geschater, Dan een zacht en bang gesteen, Wijl het avondrood verdween. Dagen waren heenverloopen, Toen men, tusschen wier en slijk, Vond der droeve bleeke lijk; 't Lag er gantsch ineengekropen. ‘Arme - sprak men - arme kind, Waarom werdt gij niet gemind?’ Wat zijn nu de sombre klachten, Wat is nu het stil gekout, Dat er ruischt door 't geurend woud? Is 't des minnezangers smachten, Is 't 't geritsel van den vliet, Of de wind, die joelde in 't riet? Is 't 't gefluister der beminden, Of hun teeder lipgestreel, Of hun zuchtend mingekweel, Wijl ze zich verloren vinden In den reinen liefdegloed, Die doorblakert hun gemoed? [pagina 70] [p. 70] Of is 't soms de stem der droeve, Die den dood in 't beekje vond, Wijl het avondrood verzwond? Is 't haar stem, die, zacht en stroeve, Klaagt haar eeuwig zielsverdriet? - Ach, dit weet, dit weet ik niet! Vorige Volgende