Looverkens (onder pseudoniem G. Hendrikssone)
(1859)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij
[pagina 63]
| |
Mijn kind, zijn bleek en mat.
Uw boezem jaagt onrustig,
Uwe oogen, eens zoo lustig,
Zijn vaak van tranen nat.
O, hebt ge mij vergeten,
Waarom mag ik niet weten
Welk leed uw ziele smert?
Ik kan u niet zien lijden
Of 'k voel iets killigs glijden
Hier in mijn moederhert.
Gij houdt van lach noch praten,
Uw hofken ligt verlaten,
Uw roosjes zijn vergaan.
Gij vlucht nu ieders blikken,
Mijn kind, wat doet u schrikken,
Zeg, hebt gij iets misdaan?
O, soms kweelt ge, in uw droomen,
Wat zoete blanke stroomen
Een moederboezem biedt!
Wat zaligheid, wat leven,
Gij door uw hert voelt zweven
Bij 't gulle wiegelied!
Maar is de dag verschenen,
Die vreugde is weêr verdwenen,
| |
[pagina 64]
| |
Gij zit daar zoo vervaard.
Zeg, is dit droombehagen
Een beeld uit vroeger dagen,
Toen gij nog kindje waart?
Of is dit nachtlik droomen
Iets dat u 's daags doet schroomen
Van zaken zonder schijn?
Of zoudt ge dan nog willen,
Om 't lustgedrang te stillen,
Een schuldloos kindje zijn?
Kom, kom, verlicht uw zinnen,
Zeg, zijt ge soms aan 't minnen?
Hoor dan uw moeders raad:
Ho, gij moet zoo niet zuchten,
Want, draagt de liefde vruchten,
Beminnen is geen kwaad.
|
|