Looverkens (onder pseudoniem G. Hendrikssone)(1859)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 58] [p. 58] 's Avonds in den maneschijn. 't Was 's avonds in den maneschijn, En 'k nam mijn liefkens arm. ‘Zie - zei ik tot de minne mijn. - Dit maakt ons beiden warm.’ Haar oogjes glommen blij en hel, Door 't maanlicht zoet begluurd, Maar 's andrendaags - daar hadt ge 't spel: Elk wist het in de buurt. 't Was 's avonds in den maneschijn, Ik gaf mijn lief een ring. ‘Zie - zei ik - zoete minne mijn, Bewaar dit kleine ding Getrouw, tot eens de nare dood U onder de aarde stuurt.’ Maar 's andrendaags - is dat niet snood? Elk zei het in de buurt. 't Was 's avonds in den maneschijn, Ik gaf mijn lief nen zoen. ‘Toe - zuchtte 't zoete minnekijn - Wil dit nog driemaal doen.’ Ik deed het tienmaal, honderdmaal! Want 't zoet wordt steeds verduurd: Maar 's andrendaags - wat erge kwaal! Elk klapte 't in de buurt. [pagina 59] [p. 59] 't Was 's avonds in den maneschijn, Daar klonk het luid bravo! Maar ook de lieve minne mijn, Was nu mijn trouwe vrouw. Er werd door ouderdom en jeugd, Gejuicht, gedanst, gevuurd, En 's andrendaags - wat zoete vreugd! Elk zong het in de buurt. Vorige Volgende