Looverkens (onder pseudoniem G. Hendrikssone)(1859)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] Een Lentelied. De Lente, lieflik bloeiend, Van frissche schoonheid gloeiend, Komt streelend uit den verre En zingt op zoeten toon: ‘Wat is toch de aarde schoon! Mijne liefde wordt haar loon..... Wat is toch de aarde schoon! Daar glimt het morgendrood, En gistend in die stralen Versmelt ik in haar schoot!’ De Lente in zaalge stonden Heeft zich met de aard verbonden, En uit haar weelge sponde Spruit 't roosje mild en schoon; Daar ruischt het grootsch van toon, Over woud, en weî en woon: ‘Wat is toch 't roosje schoon! Het zinnebeeld der maagd, Die, geurende van minne, Slechts naar de Lente vraagt.’ De Lente is nu gekomen, Waarom nog langer droomen? Naar 't veld, gij knaap en schoone, Daar zult ge zalig zijn! Daar broeit het vogelkijn En het kweelt zoo wonderfijn: [pagina 54] [p. 54] ‘Daar zult ge zalig zijn! De Lente zweeft in 't oord En brengt vol lust en liefde Het eeuwig leven voort!’ Lentemaand, 1859. Vorige Volgende