Looverkens (onder pseudoniem G. Hendrikssone)(1859)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] Denkt gij daaraan? Denkt gij daaraan, mijn dierbre zielsbeminde, Wanneer ik eens, in 't aanschijn der natuur, U trouwe zwoer aan gindsche groene linde, O, denkt gij nog aan dit zoo heuchlik uur? En weet ge nog hoe vuige lastertongen Ons leed en kommer hebben aangedaan; En hoe ze ons hert tot bloedens toe verwrongen: Zeg, mijn geliefde, denkt gij daar nog aan? Denkt gij daaraan hoe dikwerf om te minnen, Hoe ook de hemel vol met wolken hing, Uw meisje blij en ligt van ziel en zinnen U aan het bosch in haren arm ontving. En was de zon in 't avondrood gezonken En brak de nacht met killig duister aan, Dan gloeiden sterker nog ons liefdevonken: Zeg, mijn beminde, denkt gij daar nog aan? Denkt gij hoe wij de weereld soms vergaten, Met harer boosheid, veinzerij en list, En hoe wij kozend naast elkander zaten Waar 't beekje soeslend door de weide rist. En hoe wij dan met lijdzaamheid verdroegen 't Verdriet door nijdigaards ons aangedaan; En hoe ons herten voor elkander sloegen: Zeg, mijn geliefde, denkt gij daar nog aan? [pagina 31] [p. 31] Denkt gij daaraan, hoe ze mij steeds bestreden En mij bedreigden zoo 'k u niet verliet, En dan mij vleiden, maar hun straf en beden Verwonnen toch mijn vuurge liefde niet. En hebben zij mijn herte schier gebroken, Met moed heb ik dien helschen strijd doorstaan, Want nu heeft ons de zoete min gewroken: Zeg, mijn beminde, denkt ge daar nog aan? O denkt ge nog aan gene bittre tijden, Wanneer ik eens gescheiden was van u, Toen kween ik weg van louter leed en lijden, En gij, mijn duifje, treurdet droef en schuw. Dan waren wij van smarten zwijmeldronken, Maar toch de liefde heeft ons bijgestaan: Nu juichen wij, de borst aan borst geklonken, In liefdelust. O denkt daar immer aan! Vorige Volgende