Looverkens (onder pseudoniem G. Hendrikssone)(1859)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Een Lentelied. Daar loopt ze door de wijde straten Der groote stad; soms valt een traan Op hare voeten; zoo verlaten Biedt zij toch elk meibloemen aan: ‘Meibloemen koop! koop uit erbarmen, Mijn vader sterft, ons hoop vervliegt, Terwijl mijn moeder onder 't kermen, Een smachtend kind te slapen wiegt!’ Dat zijn, o lente, uw eerste vruchten, Een weegeschrei uit bittren nood, 't Welk door uw geuren en genuchten Zoo droevig smeekt om een stuk brood! Meiklokskens, siersel der bruidskroone, Des maagdenherten rein geluk, Zegt, spruit ge daarom toch zoo schoone Opdat een hongrend kind u pluk'? [pagina 29] [p. 29] En zie dit kind, haar teedre leden Zijn met wat lompen slechts omhuld; Heur blik, al heeft ze veel doorstreden, Is met een zaalgen droom vervuld; De hairlok sluit in gulden stralen Een roerend beeld zoo lief, zoo frisch! Een engel kan bij haar niet halen, Dewijl ze schoon en reiner is. Heur moeders leven, droef en duister, Verlicht ze vaak met iets zoo zoet, En vader door haar gul gefluister Bezielt zich soms met nieuwen moed; En als 't gestoei van 't avondwindje Dat 't lentebloempje mild doorgeurt, Zoo streelt heur zucht het zwakke kindje, Dat aan heur moeders borsten treurt. O, laat dit lentebloempje groeien, Dat uit den volke mild ontsproot; O, laat het in zijn onschuld bloeien, Gij, rijken, gunt het een stuk brood. ‘Meibloemen koop! koop uit erbarmen, Mijn vader sterft, ons hoopt vervliegt, Terwijl mijn moeder onder 't kermen Een smachtend kind te slapen wiegt!’ Vorige Volgende