Looverkens (onder pseudoniem G. Hendrikssone)
(1859)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij
[pagina 32]
| |
Want 'k ben voor de trouwe geboren,
En kwam er een poezelig kind,
Ik stopte met boomwol mijne ooren,
'K sloot de oogen en 'k waande mij blind.
Want wenkte de lieve: ‘Pst, pst, ha, ha!’
Dan riep ik verloren: ‘Ik kom, ja, ja!’
Want weet-je, 'k ben moedig, o schoonen,
Onbuigzaem en harder dan steen;
En moest ge uw verlangen mij toonen,
Ge wont niets, ik ging er van heen.....
Maar 'k bid u, betoont slechts van verre,
Want, raaktet gij reisjes mijn hand, -
Ik voelde dan de uwe zoo geerne,
Waarachtig 'k verloor mijn verstand.
Want wenken de meisjes: ‘Pst, pst, ha, ha!’
Dan roep ik verloren: ‘Ik kom, ja, ja!’
Maer, zoetertjes, wilt ge ons verstrikken,
Zoo legt het eens wijzelik aan;
Uw smachtenden lonkenden blikken,
Die kunnen we toch niet weêrstaan.
Ge wenkt ons, we kunnen niet beiden,
Ons rede komt immer te spa;
We laten als kinders ons leiden
En loopen gewillig u na.
Want roepen de meisjes: ‘Pst, pst, ha, ha!’
Dan zeg ik verloren: ‘Ik kom, ja, ja!’
|
|