Looverkens (onder pseudoniem G. Hendrikssone)
(1859)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij
[pagina 19]
| |
Ik ben een speelman, zonder rust,
Bekend op mijne reize,
Ik zinge steeds vol min en lust
De gulle teêre wijze:
Ik hebbe di lief, mijn zoete,
Di, mijne vreugd en kwaal,
Ik hebbe di lief, en 'k groete
U duizend, duizendmaal.
En trek ik door het groene bosch,
Waar vink en meerle springen,
Mijn deuntje maakt hun' tongjes los
En spoort hen aan te zingen.
De wind verneemt het op de hei
En spant zijn vleugels blijder,
En draagt het over stroom en wei
En berg en dal en wijder:
Ik hebbe di lief, mijn zoete,
Di, mijne vreugd en kwaal,
Ik hebbe di lief en 'k groete
U duizend, duizendmaal.
Door stad en dorp en overal
Herschallen mijne toonen,
En s' avonds bij den waterval
Herhalen ze de schoonen.
De jager neuriet 't liedje meê
En speurt in woud en hagen,
De visscher werpt zijn net in zee
En kweelt bij 't riemenslagen:
| |
[pagina 20]
| |
Ik hebbe di lief, mijn zoete,
Di, mijne vreugd en kwaal,
Ik hebbe di lief en 'k groete
U duizend, duizendmaal.
De frissche wind, het vogelkijn,
De visschers, maagden, jagers,
Die moeten allen boden zijn
En mijne liefdedragers.
Zoo spreekt in ernst, zoo spreekt in lust,
Mijn liefde in ieders zangen,
En zoo, zoo worde uw hert bewust
Mijns inn'gen ziels verlangen:
Ik hebbe di lief, mijn zoete,
Di, mijne vreugd en kwaal,
Ik hebbe di lief en 'k groete,
U duizend, duizendmaal.
|
|