Looverkens (onder pseudoniem G. Hendrikssone)(1859)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Waar teêr een hert van liefde gloeit. Geibel. Waar teêr een hert van liefde gloeit, O roert, o roert, daar toch niet aan; Verdrijft de Godesvonken niet, Want 't is, voorwaar, niet wel gedaan. Zie, als men op het weereldrond, Een stil, een heilig plaatsken vindt. Dan is 't een jeugdig menschenhert, Dat voor den eersten keer bemint. Zoo laat het dan den levensdroom, Waarin 't vol frissche rozen staat; Want weet gij welk een zaligheid Met dezen droom verloren gaat? [pagina 18] [p. 18] Men brak zoo menig moedig hert, Daar men 't de zoete liefde ontnam; Zoo menig goed verdroogde dan, En werd van haat en droefheid gram. En menig, dat zich bloedend sloot, Riep luid om vreugd in zijnen nood, En wierp zich in der wereld lust, - De reine God was in hem dood. Dan weent ge wel en klaagt u aan, Doch geene trane wranger smart, Maakt een verwelkte roze frisch, En wekt op nieuw een doodenhart. Waar teêr een hert van liefde gloeit, O roert, o roert, daar toch niet aan; Verdrijft de Godesvonken niet, Want 't is, voorwaar, niet wel gedaan. Vorige Volgende