Liederen voor groote en kleine kinderen(1879)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 89] [p. 89] XCIX. - Winter. De zomervreugd is henen, De wintervreugd verschenen, We glijden op het ijs! Geen loover zie ik hangen, 't Is door de sneeuw vervangen, Die glinstert aan het dorre rijs. In warme winterkleêren Kan ons de koû niet deren; Zij doet ons lustig zijn. Maar die niets hebben, de armen, Hoe kunnen zij zich warmen; Die lijden nu veel nood en pijn. Ben ik door 't glijden lustig, Ik voel het hert niet rustig, Wen ik aan de armen denk. Ze werken blij en moedig, Gij rijken, weest nu goedig, Voor de armen gauw een mild geschenk. Vorige Volgende