Liederen voor groote en kleine kinderen
(1879)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij
[pagina 88]
| |
Maar vader zeide: jongen, stil,
Ga buiten, doe daar uwen wil.
Ik sprong zoo blij, sprong zoo blij:
Een tweede broerken is bij mij.
De baker kwam, de goede Trien;
Mag ik mijn broerken lief niet zien?
Ik ben zoo blij, ben zoo blij
Een tweede broerken is bij mij.
En de oude baker knikte: ‘kom,
‘Uw broerken bloost hier als een blom!
Dan sloop ik bij, sloop ik bij:
Een tweede broerken is bij mij.
Hoe frisch het in zijn wiegje lag;
Ik kuste 't, zei het: goeden dag!
En lachte blij, lachte blij:
Een tweede broerken is bij mij.
Zijne oogjes bleven stil en toe.
De baker zei: ‘het kind is moê...’
Ik dacht toch blij, dacht toch blij:
Een tweede broerken is bij mij.
‘Het heeft een groote reis gedaan
‘Met moeder... wil nu spelen gaan.
Ik juichte blij, juichte blij:
Een tweede broerken is bij mij.
o Moeder zucht zoo niet van pijn,
Wanneer het broerken groot zal zijn,
Het speelt met mij, speelt met mij:
Het tweede broerken vrij en blij.
|
|