Liederen voor groote en kleine kinderen(1879)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 87] [p. 87] XCVII. - Keizer Karel. 1500-1558. Wie kent niet Keizer Karel, den zoon van 't fiere Gent; Hij heerschte op half de wereld en was nog niet kontent. Gent wou zich niet verlagen, 't verhief den leeuwenkop, Hij deed het ketens dragen en aan den keel den strop. En om in dwang te houën, die stad zoo schoon en groot, Deed hij een sterkte bouwen, dat was der vrijheid dood. Zoo sloeg in slavenbanden zijn wieg de ontaarde zoon, Door gansch de Nederlanden erklonk een kreet van hoon! Dien kreet van 't volk verbolgen vernam hij dagen nacht. Die kreet bleef hem vervolgen in roem, in weelde en pracht. Toen hij zich ging verschuilen in 't klooster, levensmoê... Daar klonk hem langs de zuilen 't woord ‘moedermoorder’ toe. Wel mogen logenboeken hem prijzen bovenmaat, Die kreet blijft hem vervloeken, zoolang zijn naam bestaat. Wel mogen logenboeken hem maken roembekend, Die kreet blijft hem vervloeken, vervloeken blijft hem Gent. Vorige Volgende