Liederen voor groote en kleine kinderen(1879)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XXXIX. - Kent gij? Aan Hendrik-Willem. Kent gij der musschen mollig nest, Waarin de naakte jongskens slapen, Of naar het voedsel gulzig gapen, En luidkeels tjirpen om ter best, Tot dat ze worden vlug en groot? Wat is hun nestje zacht en malsch! Doch zachter is de moederschoot, Wanneer ge hangt aan haren hals. [pagina 41] [p. 41] Hoort gij het lied van 't bieken niet, Dat sluipt en kruipt in frissche bloemen En honing zamelt, meer te roemen Dan 't aremzalig brommend lied? Is honingzeem zoo smaaklijk goed, En stilt hij streelend uwen dorst; Doch zoeter dan het zoetste zoet Is moeders liefderijke borst. Daar speelt de warme zonneschijn Des morgens door den dauw der rozen, Zaagt ge ooit de stralen frisscher blozen Dan in die droppels wonderfijn? Doch zie, er is een schooner licht, Waardoor de liefde u teêr bespiedt; Het straalt uit moeders aangezicht Wanneer ze, zoontjen, u beziet. Vorige Volgende