Isa
(1867)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij
[pagina 28]
| |
Eerste tooneel.
Isa, Miejohanna.
Isa.
Met George in schuldige betrekking?.. Goede moeder, blik mij in de oogen, ik moet ze niet nederslaan. Ik mag hier weggaan in deugd en eer.
(Miejohanna kust ze.)
Ja, kus mijne wangen moeder, van schaamte moeten zij nog niet blozen.
Miejohanna
(ter zijde).
God, wat is ze schoon!
(Luid.)
Wel, mijn kind. Doch van waar die lastertaal?
Isa.
Moeder, ik heb het u nog niet durven zeggen.... Nu, moet het er uit: George bemint mij.. mint mij zoo vurig.
Miejohanna.
Mijnheer George bemint u? Waarlijk waar? Ik voorzag het wel, welke eer! Doch voorzichtig, kind, voorzichtig; want kwame er u iets over, op mijn hoofd alleen viel het neder. Vader is zoo een dwars lomphout. Denk eens na, kind, hij is in de stad en wil mij tot hier niet vergezellen. Van u wil hij niet hooren; in het dorp raast men hem zot; hij drinkt als een kalf en is onhandelbaar als een wild dier, sedert Willem Arends de gemeente verlaten heeft... Doch, is het waar, kind, dat die lekkere schoolmeester hier zoo wel geplaatst is?
Isa.
Vier duizend frank 's jaars, moeder. Is dat niet wel? | |
[pagina 29]
| |
Miejohanna.
De deugenieten alleen hebben geluk!. Moest men hem daarom van het dorp jagen?
Isa.
Hij komt hier alle avonden. Daarom....
Miejohanna.
Kind, neem u in acht veur den goddelooze. 'k Wed, dat hij de uitstrooier dier lastertaal is.
Isa.
Neen, moeder, dat niet... Ik verkeer met Willem niet meer, maar kan den braven jongen niet onrechtvaardig laten beschuldigen. Ware George niet zoodanig jaloersch, ik zou somtijds nog wat met hem praten; hij is zoo verstandig.
Miejohanna.
Mijnheer George is jaloersch?
Isa.
Omdat Willem hier dagelijks komt, verlaat ik dezen dienst.
Miejohanna.
Victoria, kind! Verlaat hem zoo gauw mogelijk! Ha, hij is jaloersch? Hij heeft u dan waarlijk lief... hij zal met u trouwen! Dan keert gij als de barones, rijker dan de barones in het dorp terug. De lastermonden zijn gestopt; vader staat te gapen met den mond vol tanden, de oogen wagenwijd open en ik roep: Victoria! ziet ge nu botmuil, waarom ze naar een pensionaat moest en fransch leeren? Ziet ge nu, steenezel, waarom ze een koffiehuis moest bewonen?... En... wanneer verlaat ge dezen dienst?
Isa.
Nog dezen avond, moeder, trek ik naar het nieuwe koffiehuis.
Miejohanna.
Ware het niet zoo laat, ik ging mede. Het donkert reeds.
(Gaat naar het venster, rukt het open.)
De sterrekens schijnen al, ik moet vader nog opzoeken en weet niet waar het nieuwe koffiehuis is.
Isa.
Ik ook niet, moeder. De stad is zoo groot. | |
[pagina 30]
| |
George heeft den nieuwen dienst gevonden en zegt dat hij beter is dan deze.
Miejohanna.
Brave Mijnheer George; betrouw hem, hij is zoo christelijk! nog alle weken komt hij bij ons ter kerke. Ja betrouw hem, houd u rein en eerlijk. Ik verlaat u overgelukkig... ziedaar mijnen zegen, kind.
(Kust en zegent Isa, ter zijde.)
Ha! Mijnheer George is jaloersch, Victoria!
(Snel af.)
| |
Tweede tooneel.
Isa,
(alleen; verzamelt eenige kleedingstukken).
Ik ben zoo gerust niet als moeder. George bemint mij, ik volg zijnen raad. Ik moet hier weg. Mevrouw Batens voert somtijds zulke zonderlinge taal en George's vrienden, vooral Mijnheer Oscar, doen mij door hunne onzuivere blikken en gebaren dagelijks blozen. Waarom houdt George zich met zulke kerels op? Slempers, die hier op zijne rekening drinken. Ruziemakers, die reeds den goeden Willem bedreigden. Willem, ach, Willem!.. Hij beziet mij soms zoo bedrukkelijk. Zijne edele blikken schijnen mij te beschermen tegen de onkuische lonken zijner vijanden!... Zou hij mij volgen? Ach, ongelukkige, waar zijn nu mijne zinnen? Willem! George!.. Welke strijd in mijn gemoed!. Kom, ik wil bidden. Het gebed troost en verlicht mij altijd.
(Knielt voor het Lieve-vrouwenbeeld, zingt zacht. Maneschijn in de kamer.)
De mane schijnt zoo prachtig,
o, heilge maget zoet!
schijn ook zoo engelachtig
in mijn bedrukt gemoed.
| |
[pagina 31]
| |
Bij Jesus bitter lijden,
o help mij in het strijden....
o Maria,
Semper dulcis, semper pia!
| |
Derde tooneel.
Oscar, Isa.
Oscar
(ter zijde.)
Niemand heeft mij bemerkt. Zij is alleen. Het appelken is rijp, het moet vallen. Wij zullen het voor u proeven, vriend Georges.... à jésuite, jésuite et demi!
Isa
(de stem verheffend).
Daar woelen wilde wolven
verradersch rondom mij;
bewaar me van die wolven
maar heb toch medelij
met hen, die 't kwaad betrachten,
de schoone deugd verachten,
o Maria,
semper dulcis, semper pia!
Oscar
(ter zijde).
Mille bombes! Ze is om te stelen... Wat is ze schoon!... Veur haar zou ik den duivel eenen bokstand trekken. Ja, de verslenste Barones verwenschen.
(Nadert Isa, wijkt wanneer zij smeekend aanheft.)
Isa.
Ik bid u, goede moeder,
hoor mij genadig aan;
wees iedereen ten hoeder
en droog elks droef getraan.
Geef ieder blijde zinnen,
een hart om kuisch te minnen,
o Maria,
Semper dulcis, semper pia!
| |
[pagina 32]
| |
Oscar.
Vuur is mijn bloed; vlammen verslinden mijn hart! Wat houdt mij tegen?
isa
(springt verschrikt op).
God! Wat wilt gij? uw blik is zengend!... Wat wilt gij?
Oscar.
Ik min u. Ge zult mij toehooren!
(Wil haar omhelzen.)
Isa
(angstig).
Raak mij niet!
Oscar
(ter zijde).
Ze is moeielijker dan de Barones.
(Luid en smeekend.)
Wees aan mij, wonderbaar kind! Ge zult met George trouwen... Ik zal u helpen... Isa lief... Ik zweer het u.
Isa
(met afgrijzen).
Nooit, nooit!
Oscar
(neemt haar woedend vast).
Aan mij!
Isa.
Hulp, hulp!
(Zacht muziek, door het venster klinkt Willem's stem.)
Ach, wie brengt de schoone stonden
onzer reine liefde weer?
Oscar
(laat haar los).
Mille bombes! Die stem.... O, ik zal mij wreken!
Isa
(naar het venster loopend).
Willem, Willem!
Oscar
(neemt haar bij den arm, dreigt met eenen dolk).
Geen woord of ge sterft!
(Snel af.)
| |
Vierde tooneel
Isa
(blikt door het venster).
Niemand op de straat!
(Terug in het midden des tooneels.)
Niemand!... Ha! hij is heen, de booswicht. Wat is mijn gemoed vol doodsangst.... Ja, ik moet hier weg; hier uit den poel van meineed, zonde en laster. Kon ik nog naar mijn dorp terug? Wat zouden de menschen zeggen? En vader, moeder en George? Hem zal ik volgen, hem zal ik alles
| |
[pagina 33]
| |
openbaren! Ach neen, ik mag niet!.. Oscar's bedreigingen... de dood! Waar heeft mij de lichtzinnigheid gebracht? Hoe bang wordt het aan mijn hart... Mijn hoofd brandt..... Lucht! Lucht!
(Loopt naar het venster.)
De starrekens blinken zoo zacht,
ze troosten en schenken me moed.
Hoe helder wordt nu mijn gedacht,
hoe rustig mijn lijdend gemoed...
o, die lieve starrekens!
(Droomend in het midden des tooneels.)
Wat rijst er in 't neevlig verschiet,
ons huisken en moeder die spint....
ze lispelt een liefelik lied,
getuigend hoe zij me bemint....
o, dit lieve moederken!..
En ginds in de geurende wei,
plukt Willem meibloemekens af,
Ach, waren we er nog met ons beî...
helaas! het verleden is 't graf.
veur de liefste lievekens!
(Men belt, zij verschrikt.)
God! waar was ik? Ja, ik moet George volgen, ik mag hem niet trouweloos wezen. Ik moet deze plaats verlaten.
(Zet haren hoed op, neemt haastig eenige voorwerpen.)
Afscheid nemen van Mevrouw Batens... Oscar vluchten!... Willem!...
(Men belt heviger.)
George wacht mij!
(Spoedig af.)
| |
[pagina 34]
| |
Tooneelverandering.Koffiehuiszaal. Rechts op den achtergrond de schenktafel. Deur in het midden. Stoelen en tafels.
| |
Vijfde tooneel.
George, Mevr. Batens, Isa, jonge heeren, bedienden en klanten.
George met eenige jonge heeren aan de tafel links op het voorplan. Mevrouw Batens, achter de schenktafel, spreekt met Isa en gerieft de bedienden, die links en rechts de bezoekers bestellen. Men speelt in de zaal met de kaart, den domino, leest het dagblad en houdt gepraat. Door gansch het koffiehuis heerscht eene levendige beweging. Jonge meeren (met champagneroomers in de hand).
Choor.
Alles wat we lieven leve,
leve lang champagne-wijn!
alles wat we haten beve,
beve zelf veur onzen schijn!
George
(schenkt).
Hei! neemt den beker blij ter hand.
Choor.
Hip, hip, hoerah!
eerste heer.
En leer ons hoe ge uw netje spant.
Choor.
Ja, ja!
George
(ongeduldig).
Toe, vrienden drinkt de bekers uit!
| |
[pagina 35]
| |
Choor.
Hip, hip, hoerah!
tweede heer
(naar Isa wijzende).
Maar zeg, hoe vangt ge zulken buit?
Choor.
Ja, ja!
george
(ongeduldiger).
Drinkt, vrienden! laat mij onbevraagd,
eer gij het haasken schuw verjaagt.
Choor
(met bekerklank).
Klinken,
drinken,
mag wel zijn!
Laat de kurken springen,
bij 't zingen
van 't refrijn:
Alles wat we lieven leve,
leve lang champagne-wijn!
Alles wat wij haten beve,
beve zelfs veur onzen schijn.
Hip, hip, hoerah!
(Terwijl men zingt komt Oscar op.)
| |
Zesde tooneel.De vorigen, Oscar.
Oscar
(klopt George op den schouder. Somber.)
Het rijtuig is vaardig... uw speelding wacht... Ge kunt vliegen... Maar...
George.
Maar?
Oscar.
Hoevele flesschen bij het souper?
George.
Nog al?
Oscar.
Koken kost en belofte maakt schuld. Me- | |
[pagina 36]
| |
vrouw Batens wacht ook hare belooning.
(Naar Isa ziende.)
En ik wil mij bedwelmen.
George.
Tien?
Oscar.
Tien! Mille bombes. Eene bedelaarsgift veur eene koninklijke vangst?... Vriend, ik heb dorst naar....
Jonge heeren.
Wij hebben dorst!
George.
Welnu, twintig!
Oscar.
Enfin, à la guerre comme à la guerre! Geluk in de bestorming. Blusch uwen brand.
(Ter zijde.)
Ik blusch mijnen toorn.
(Zet zich en drinkt.)
Choor.
Alles wat we lieven leve!
leve lang champagne-wijn!
alles wat wij haten beve,
beve zelf veur onzen schijn!
(Zij zetten zich.)
| |
Zevende tooneel.De vorigen, Goedmans.
George
(wijkt terug).
De vader.
Isa
(haren hoed afdoende).
Vader!
Goedmans
(barsch).
Een glas bier.
(Gaat somber naar het voortooneel rechts.)
George.
Alles is verloren!
Oscar.
Laat ge den moed in de schoenen zinken? Welaan, een diner en veertig flesschen! en we zingen den pachter blind en doof.
George
(dubbend).
Een diner en veertig flesschen?
Goedmans.
Kan ik een glas bier krijgen?
Een bediende.
We schenken geen bier! | |
[pagina 37]
| |
Oscar.
Kom, pachter, drink met ons een glas wijn.
Goedmans.
Ik dank u, mijnheer Oscar.
(Zet zich met het gezicht naar de schenktafel, haalt een borzeken uit den zak en overtelt zijn geld. Van tijd tot tijd spreekt Mevrouw Batens geheimzinnig tegen Isa.)
George
(tegen Oscar).
Een diner en veertig flesschen! Ge perst mij uit als eene citroen.
Oscar.
Ta, ta, ta!
(Tegen Goedmans.)
Help ons dan zingen, pachter.
Jonge heeren.
Het soldatenlied! het soldatenlied!
Oscar
(staat op).
We zijn de beschermers van volk en van land,
wij de edele mannen van 't wapen;
we dragen den vrede en den krijg in de hand,
en scheren de wol van de schapen!
Met rettergetetter, trompettengeschetter,
met kling en geklank, op flink en op flank,
met 't grollende grommen van buksen en bommen
en 't huilend getier van 't mortier.
Goedmans
(klopt op de tafel).
Eene flesch wijn!
Oscar.
George, straks komt de Schoolmeester.
George.
Denkt ge, dat het goud op mijnen rug groeit?
Oscar.
Uwe pachters zullen het gelag betalen.
George
(zucht).
Welaan, 't zij zoo.
Oscar
(nadert Goedmans).
En waar we verschijnen ter stede of in 't veld,
daar geeft men ons alles ten beste;
en kwame niet 't liefken ons tegengesneld,
we sleurden het stout uit den neste!
Met rettergetetter, enz.
| |
[pagina 38]
| |
Goedmans
(staat op).
Kan ik hier bediend geraken!
(Wil naar het buffet gaan.)
Oscar
(tot George).
Stijfnek! naar uwe prooi!
(Duwt hem vooruit, snijt Goedmans den weg af.)
We gaan veur den vorst in het bloedig gevaar,
wie durft onze rechten trotseeren!
(Wenkt de jonge heeren, ze komen allen voor Goedmans staan. George gaat naar het buffet, waar hij met Isa hevig spreekt.)
Sa boerkens en burgerkens, voegt er u naar,
de krijger zal eeuwig regeeren!
Isa.
Vader, ach!... mijn vader!
(Af met George.)
Goedmans
(wil vooruitspringen).
Isa! mijn kind!
De jonge heeren
(springen en zingen rond hem).
Op rettergetetter, trompettengeschetter,
met kling en geklank, op flink en op flank!
met 't grollende grommen van buksen en bommen
en 't huilend getier van 't mortier!
(Ze loopen lachend naar hunne tafel, schenken en drinken.)
Een bediende.
Voilà, pachter.
(Zet flesch en beker op de tafel.)
Goedmans
(angstig rondziende).
Waar is Isa? Ik wil door mijne dochter bediend worden.
Bediende
(spottend).
Ja.... uwe dochter! Betaal.... drie frank.
Goedmans.
Ziedaar. Doch, vriendje.
Oscar.
Champagne! Garçon, he!
Bediende
('t geld oprapende).
Merci, Pachter. On y va, on y va, Messieurs.
(Loopt henen.)
| |
[pagina 39]
| |
Goedmans
(gaat naar de schenktafel).
Wat gaat er hier om, bazinne?... Madame, spreek, waar is mijn kind?
Mevrouw Batens.
Comprends pas... Comprends pas le flamand!
(Gerieft voort.)
Goedmans.
O God!
Mevrouw Batens.
Je n'ai pas le temps... allez!
(Wijst op Oscar.)
Monsieur Oscar vous répondra!
Goedmans.
Oscar!.... Welnu, nood breekt staal, laat ons bij den duivel te rade gaan.
(Gaat tot aan de tafel van Oscar.)
Mijnheer Oscar, weet gij waar mijne Isa is?
Oscar
(ter zijde).
Vrienden, de duivinne is ons ontsnapt, we zullen den vader troosten.... en lachen.
(Luid.)
Denkt gij, dat ik uwe dochter bewaak als de uil zijn jong, pachter?
Goedmans.
Spot niet, mijnheer Oscar, stel eenen armen vader gerust.
Eerste heer.
Ze is gaan vliegen!
Goedmans.
Vliegen?
Tweede jonge heer.
Kamerduif worden!
Goedmans.
Kamerduif! wat is dat, mijnheer Oscar?
Oscar.
Broeien zonder eieren.... Daar drink!
(Ter zijde.)
Is hij zat, we maken hem zwart en werpen hem de deur uit.
Goedmans
(smeekend).
Mijnheer Oscar, het is geen lachspel, wees rechtzinnig, ik bid u.
(Willem komt binnen Oscar, bemerkt hem, toornig ter zijde.)
Daar is de vijand weer, ons plezier is naar de maan!
(Neemt het glas wijn terug, dat hij Goedmans aangeboden had,
| |
[pagina 40]
| |
luid.)
Bah, fiches-nous la paix!..Ik ken u niet, boer.
Choor.
Alles wat wij lieven leve,
leve de champagne-wijn;
alles wat wij haten beve,
beve zelf veur onzen schijn.
| |
Achtste tooneel.De vorigen, Willem.
Willem.
Zoo, gij kent Pachter Goedmans niet? Mijnheer Oscar? Maar om zijne dochter te helpen verleiden, wist ge wel zijne woning te vinden.
Goedmans.
Willem! Willem! zijt ge nog mijn vriend? Spreek, bericht mij over Isa.
Oscar
(dreigend).
Ge komt weer den stok in het wiel steken?
Willem.
Waarom niet?
Goedmans.
Mijne dochter! Willem, spreek!
Oscar
(wil naar Willem springen, de jonge heeren houden hem tegen).
Ge zult sterven!
Eerste jonge heer
(neemt Oscar bij den arm en wijst spottend naar Willem.)
Laat ons drinken, laat ons lachen,
lachen met den armen bloed!
Choor.
Ha, ha, ha!
Tweede jonge heer.
Die met al zijne ochs en achen!
ach! het liefken derven moet.
Choor.
Ha, ha, ha!
| |
[pagina 41]
| |
(Ze zetten zich, ook Goedmans laat zich half bedwelmd op eenen stoel nedervallen.)
Willem
(verontwaardigd).
Gij spot! de schaamteloosheid gaf u dan een geweten harder dan steen?. Gij lacht met de tranen eens weerloozen mans, eens bedrogenen vaders?... Wat zijt ge moedig! Gij juicht omdat ge den val bewerkt hebt van een lichtgeloovig kind?... Welke glorie! Ja, spot, lacht, juicht, slempt en drinkt op zulken zegepraal, hij is uwer waardig!
Oscar.
Waardig, Mille bombes! Dat de pachter fier zij, want 't is George...
Jonge heeren.
Leve George! zijn wijn is goed!
Goedmans
(woedend opspringende).
George, mijn eigenaar!
(Blikt rond.)
Weg?.... Ik zal den schijnheilige, den kerkuil opzoeken.
(Wil vooruit, Willem houd hem tegen.)
Laat mij los? Ik zal den worm vertrappen... dit scorpioen dooden! Er is nog recht tegen de meisjesroovers, laat mij door, Willem!
Willem.
Bedaar u, Goedmans. Wat baat het! Helaas, zij is hem vrijwillig gevolgd en ze is meerderjarig.
Goedmans.
Vrijwillig gevolgd? ze is meerderjarig!. Meerderjarigheid is dus een dam, om het kwaad der kinderen te beschermen tegen het vaderlijk gezag? O Isa, mijne Isa, mijn eenig goed! Gij schoon en welriekend als eene jasmiene! Gij opendet eens uw hert voor de edelste liefde;
(sidderend)
nu... opent gij... uwen schoot veur goud!..
(Met afgrijzen.)
Gij dient veur goud als eene... eene hoer!... O schande! schande! schande!... Weg!... Ik wil mijne dochter hebben.
(Worstelt tegen Willem.)
| |
[pagina 42]
| |
Oscar
(staat op).
Mille bombes!.. Tableau: Het vaderlijk gezag worstelend tegen de mislukte liefde!
Jonge heeren
(staan op).
Ha, ha, ha!
Willem.
Waar wilt gij heen? 't Wordt nacht.... Ik zal morgen zoeken, zoeken totdat ik Isa vind. Ga gerust naar huis.... Het is zoo erg niet. Heb moed en vertrouwen... Isa is braaf! Kom!
Goedmans.
Braaf... o zeker! waarom was hare moeder zoo hoogmoedig?. Waarom verdreef men u uit ons huis? En waarom
(woedend op Oscar wijzend)
bracht mij die snoodaard met u in twist?...
Oscar.
De oude duivel wordt roerend!
Jonge heeren
Ha, ha, ha!
Oscar
(tergend).
Ga slapen, ja slapen, gelukkige vrind,
dan zult ge van woede niet gapen,
en denk aan de vreugd van uw liefelik kind;
gelukkige pachter, ga slapen!
Goedmans.
Mijn kind... mijn arm kind! o Schurk!... Ach!
(Valt weenend op eenen stoel.)
Oscar.
En avant!
(Dreigend tegen Willem.)
We zullen elkander ontmoeten!
(Hij en de jonge heeren verlaten al zingend en springend het koffiehuis.)
Bij rettergetetter, trompettengeschetter,
met kling en geklank, op flink en op flank!
en 't donderend grommen van buksen en bommen
en 't huilend getier van 't mortier.
EINDE VAN HET TWEEDE BEDRIJF.
|
|