Gedichten 1861-62
(1863)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij
[pagina 203]
| |
[pagina 204]
| |
Als paddestoelen in de nacht
zoo groeijen er nog mannen,
die zuigen alle levenskracht
om 't schoone licht te bannen;
zij spruiten in den donkren,
maar helder blijft steeds flonkren
het licht, het vrij gedacht.
Ook komen er met dompers af
om op het licht te zetten,
en wormen, stinkend naar het graf,
om zijnen glans te smetten.
Maar 't dringt door alle banden
om klaarder nog te branden
het licht, het vrij gedacht.
| |
[pagina 205]
| |
Dit licht stijge eens ten wereldtroon;
dan vluchten mot en uilen,
die thans in tempel, school en woon
nog ernstig zich verschuilen.
En 't volk niet meer bemeesterd,
juicht zangen, blijbegeesterd,
voor 't licht, het vrij gedacht
|
|