Gedichten 1861-62(1863)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 201] [p. 201] Aan Vlaanderen. bij de begravenis van josef ronsse, 1862. Wij hebben hem gedragen naar zijne laatste ruste den brave, die ook 't leven in Vlaandren wakker kuste; den goede, die zijn herte heeft stuk voor stuk geschonken aan alles dat in domheid en kommer lag verzonken. Wij hebben hem gedragen, wij waren droef bevangen, want schoon de bloemen geurden, de vogels hunne zangen verspreidden door het loover, wij bleven onbewogen vooral de frissche schoonheid, die schemerde in onze o ogen- [pagina 202] [p. 202] Was niet een hert gestorven dat, als een zachte gloed, onz' jonge herten warmde met vromen mannenmoed? was niet een hert gestorven en zonk het niet in 't graf, dat zijne laatste zuchten nog mild aan Vlaandren gaf? O, Vlaandren, wees niet angstig bij 't vallen uwer zonen maar blijf niet onverschillig, niet altoos koel u toonen, wees waardig hunner daden, gevoelig aan hun pogen, gedenk hoe zij bestrijden de bastaardij, de logen! Gedenk dit wel, mijn Vlaandren, dan zult gij hem gedenken, met u door zijne werken een rein genot te schenken; want thans is hij gedragen naar zijne laatste ruste den brave, die het leven in u eens wakker kuste; den goede, die zijn herte heeft stuk voor stuk geschonken om u uit 't wee te redden, waarin gij ligt verzonken. Vorige Volgende