Gedichten 1861-62(1863)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 180] [p. 180] 'k Heb veel van de liefde gezongen. III. 'k Heb veel van de liefde gezongen, en veel van het schuimende bier; 'k heb immer gestreefd en gedongen naar waarheid, naar recht en plezier; zoetsappige jeremiaden, gerijmd en gelijmd in een lied, verguldsels en heil'ge paraden bekoorden, verleidden mij niet. [pagina 181] [p. 181] Voor Vlaandren heb ik gestreden, veracht den basterd, den knecht, die kruipen en durven vertreden wat eerlijk en schoon is en echt. Nooit heb ik om gunsten gebedeld, gewerkt heb ik steeds voor de korst, gij zeidet: ‘het werken veredelt.’ En tooverdet moed in mijn' borst. Mij sprak uwe stemme van minne, uw' hand schonk mij 't schuimende bier; uwe oogen, ô schoone vriendinne, bezielden mijn herte met vier voor elk op de horde gebonden door schraapzucht en list en verraad; en 'k leerde de liefde verkonden en 'k dorst verdoemen het kwaad. [pagina 182] [p. 182] Nu wordt ge miskend en gefolterd, de laster bespuwt u sinds lang, en menige ziltdroppel rolt er in eenzaamheid over uw' wang. O, kon nu mijn woord u verblijder u sterken in kommer en nood. dan riep ik: o, wees in het lijde. gelijk in de liefde, steeds groot! Vorige Volgende