Gedichten 1861-62(1863)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 178] [p. 178] Gij moogt van mij in andre streken dwalen. II. Gij moogt van mij in andre streken dwalen, u andre vrienden kiezen en vriendinnen, mijn hart zal toch aan zijnen eed niet falen, het blijft u volgen, 't blijft u vurig minnen. De vriendschap wil mij streelend overhalen om troost te zoeken voor de droeve zinnen, zij kan in mijn gemoed niet zegepralen, zij kan de liefde toch niet overwinnen. [pagina 179] [p. 179] Vaak durf ik voor mijn' ziele ruste vragen, want ernstig moet zij ééns op aarde strijden, doch zie 'k uw beeld dan voor mijne oogen dagen, uw beeld, zoo droomend van gevoel en lijden, dan voel ik mijn geweten angstig knagen, omdat ik wilde uw zielenaanzijn mijden, en sterker wordt mijn geest tot u gedragen, tot u, die mij alleen nog kunt verblijden. Wat ook gebeure, men zal nimmer scheiden onz' zielen aan elkander mild verbonden, die ééns, als vogels in het vro vermeiden, den liefdedrift door gansch het land verkonden, vol stouten moed, in 't eedle licht verspreiden het zoet genot en de voldoening vonden. Wat ook gebeure, men zal nimmer scheiden onz' zielen aan elkander mild verbonden. Vorige Volgende