Gedichten 1861-62
(1863)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij
[pagina 153]
| |
Vreugde. | |
[pagina 154]
| |
Verheug u, mensch, verheug u, mensch!
waarom nog droomend rondgezweefd?
wat wint ge door een' dwazen wensch,
die niets dan angst en kwelling geeft.
Denk aan het zwart verleden niet,
wacht van de toekomst niet te veel,
maar neemt der vreugde, die m'u biedt,
terwijl gij kunt, uw wettig deel.
| |
[pagina 155]
| |
[pagina 156]
| |
Is 't niet het beeld der zoete vreugd,
die geurend ook het hert verheugt?
die waar zij is,
zoo gul en frisch
de jeugd, den ouderdom bekoort,
en boven alles blinkt en gloort
als 't liefste roosjen.
O, ga thans uit en zie rond u,
gevoelt uw boezem 't leven nu,
het droef gekrijt
van al wat lijdt?
O schenk dan, als het roosjen geurt,
de milde vreugd aan al wat treurt,
dit lieve roosien.
|
|