Gedichten 1861-62
(1863)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij
[pagina 157]
| |
[pagina 158]
| |
Zoo machtig is uw' wonderkracht,
dat niets haar wederstaat;
want waar de teedre liefde lacht,
verdwijnt de zwarte haat;
en waar de volle beker blinkt,
als heldre morgenschijn,
't is vast dat daar een liêken klinkt
voor liefde, zang en wijn.
Waar liefde lonkt, waar 't liêken juicht,
waar 't wijntjen lescht den dorst,
daar heerscht ook, buiten zoete vreugd,
het meêlij in elks borst:
tot weldoen is men ook bereid
voor hen die hongrig zijn;
zoo dienen mild de menschelijkheid
de liefde, zang en wijn.
| |
[pagina 159]
| |
Dus liefde, wijn en blijgezang,
wij blijven u getrouw,
o bloeit en sproeit en vloeit hier lang,
zoo zoet als hemeldauw!
verjaagt voor goed van 't wereldrond
de dwaasheid, zorg en pijn,
dan stijgt uw lof uit ieders mond,
o liefde, zang en wijn!
|
|