Gedichten 1861-62
(1863)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij
[pagina 117]
| |
[pagina 118]
| |
De liefde steunt op rijkdom niet,
op rijkdom niet en pracht,
de liefde vloeit, gelijk een vliet,
waar zoete vreugde lacht.
Hoe rijk is mijne zoete,
zij glinstert als een visch,
als ik haar minzaam groete,
wanneer zij lustig is.
De liefde steunt op dweepzucht niet,
op dweepzucht niet en schrik,
de liefde wil een koddig lied
een' heldren vrijen blik.
Hoe vrij is mijn lief meisjen,
wanneer ik, aan den disch,
haar zing zoo menig reisjen,
dat zij mijn' godheid is.
|
|