Gedichten 1861-62
(1863)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij
[pagina 103]
| |
[pagina 104]
| |
En hij drinke op wie de laster
spuwt zijn' gal,
ras van hem de zielesmerte
vluchten zal.
'k Heb geen geld en ook geen liefken,
'k heb slechts pijn,
driemaal meer daarom als andren
drink ik wijn.
| |
[pagina 105]
| |
II.
| |
[pagina 106]
| |
Daar rommelt nu de donder,
wie zou er niet van schroomen?
nu loop ik henen, zoet liefken,
want 'k hoor uw' vader komen.
| |
[pagina 107]
| |
III.
| |
[pagina 108]
| |
Mensch ben ik, maar burger ook,
'k ben als mensch zoo rustig,
doch als burger voel ik ook
niets, dat mij verlustig'.
'k Zinge vaak van vreugd en trouw
denk ik aan mijn' vrouwe;
als ik 't vaderland beschouw
ween ik vaak van rouwe.
Ook de bloem der liefde smukt
schoon mijn minnend herte,
maar de doornekroone drukt
ook mijn hoofd vol smerte;
en zoo zijpelt 't warme bloed
uit mijn' heeten schedel,
en zoo valt een blaadjen zoet -
geurend op mijn' vedel.
|
|