Gedichten 1861-62(1863)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 93] [p. 93] Speelmans Lied. becker. Een sierlijk hoedjen op 't kroezelend haar, Een kronkelend pluimken daarop, de ziele zoo vrij en de blikken zoo klaar, dus loop ik de straat af en op; de blikken zoo klaar en de ziele zoo vrij, waar 't leutig is ben ik zoo geerne bij! met 't hert vol verlangen, de mond vol gezangen, zoo word ik ook zalig. - Jochij! [pagina 94] [p. 94] De wereld voor mij is een minnelijk oord, ik leef er zoo goed als ik kan; ik zie dat voor ieder het zonneken gloort en 'k neem er mijn straalken ook van. En bloeit niet gedurig het lentegetij, waar 't leutig is ben ik toch geerne bij! al drinkend en zingend. al lachend en springend. zoo word ik ook zalig. - Jochij! Ik min u, gezellen, wier hert, vol plezier, niet huichelt een' liefde vol pijn; ik min u, gespeelkens, wier oogen als vier, wier lipkens als roozekens zijn. Nu slingert u t' samen en huppelt voor mij, waar 't leutig is ben ik zoo geerne bij! vergeet nu het lijden, Voor 't zoete verblijden, zoo wordt gij ook zalig. - Jochij! [pagina t.o. 95] [p. t.o. 95] Hospes, schenk maar in. Vorige Volgende