Gedichten 1861-62
(1863)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij
[pagina 82]
| |
[pagina 83]
| |
Lievelijk in den morgenstond,
jonge Chloë, schoone Chloë!
trippelt zij de velden rond
de jonge schoone Chloë.
En waar zij wendt heur' hupschen gang
daar klinkt zoo luid, daar klinkt zoo lang
uit elken struik een zoet gezang
ter eer der schoone Chloë;
en als het licht uit 't oosten schiet,
zijn' reinen glans op de aarde giet,
het haalt toch bij de klaarheid niet
van 't oog der schoone Chloë.
Lievelijk in den morgenstond,
jonge Chloë, schoone Chloë!
trippelt zij de velden rond
de jonge schoone Chloë.
|
|