Gedichten 1861-62
(1863)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij
[pagina 70]
| |
[pagina 71]
| |
'k Zal hem zoo wel krijgen,
hoop ik, uit den zin;
doch daar sluipt hij weder
zachtjens bij mij in:
voort gij, deugeniet,
voort van hier,
ik wil en mag u niet!
Om vergeving smeekt hij,
en wie kan een' traan,
traan der zoete liefde,
altoos wederstaan?
blijf, gy, deugeniet,
blijf maar hier,
ik wil, verlaat mij niet!
|
|