Gedichten 1861-62
(1863)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij
[pagina 38]
| |
[pagina 39]
| |
Maar als het feest is in 't gehucht,
mijn vrijer lokt er mij naar toe;
daar geven wij onz' hertjens lucht
en dansen er onz' beenen moê.
Des avonds leidt hij mij terug,
doch voor ik in mijn huisjen ga,
kust hij mij, even warm als vlug,
en 'k zie hem droomend achterna.
Als 't lente is, zegt hij, trouwen wij,
dan geurt het loover overal,
de vogels vieren 't zoetgetij,
door hun wellustig mingeschal.
De speelman zit dan op het dak,
en daar, daar komen kindjens van.....
Bah! als zij komen met gemak,
hij speel' dan fel, de goede man.
|
|