Gedichten 1861-62
(1863)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij
[pagina 36]
| |
[pagina 37]
| |
Want minnaars kijken door het venster....
men ziet u zwirlen als een genster,
die uit een gloeijend ijzer schiet;
men laat u draaijen,
laat u waarjen,
doch men beziet u later niet.
En juist kwam daar mijn zielsbeminde,
mijn' moeder zweeg, de viesgezinde,
fijnliefken, sprak hij, spring eens rond.
ik sprong, och armen!
in zijne armen,
en viel zoetkussend op zijn' mond.
|
|