Gedichten 1861-62
(1863)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij
[pagina 30]
| |
[pagina 31]
| |
En weder blonken de oogen,
van beide liefdedronken;
een wiegjen werd bewogen,
de zoetste liêkens klonken.
O, zongen zij te samen;
beglanst door d'avondschijn:
als de englen bij ons komen,
laat ons dan zalig zijn.
't Was nacht en in hun' droomen
daar lachten hunne herten;
in plaats van 't wee te schroomen,
vermurwden zij elks smerten;
en toen de zon hen wekte,
dan zeiden zij te gaâr:
kom, maken wij voor de armen,
onz' reine droomen waar.
|
|