Gedichten 1861-62
(1863)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij
[pagina 28]
| |
[pagina 29]
| |
Hij was struisch, gezond en kloek,
rein van ziel en lijf;
nooit liet hij zich op den zoek
voor een vroom bedrijf.
Neem een liefken, zet ik hem,
die uw hert verblijdt.
- 'k Vrees, sprak hij, de huwlijksklem,
en ik heb nog tijd.
Doch de jeugd van haar vervloog,
droef zat zij alleen;
duister wierd zijn' heldere oog
en zijn' vreugd verdween.
Zuchtend zien ze elkander aan,
met het hert vol spijt;
op hun' wangen rolt een' traan;
arme droeve tijd!
|
|