Gedichten 1861-62
(1863)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij
[pagina 25]
| |
[pagina 26]
| |
Want de bloemekens weten zoo goed,
dat ge zijt de gevierdste der schoonen,
dat hunne frischheid wijken moet
als ge uw gezichtjen wilt toonen.
Wanneer ge bij de bloemen gaat,
pluk dan de liefste om u te smukken,
o, als gij in den gaarde staat
zoudt gij uzelve wel moeten plukken.
Geuriger dan de roozen is
de adem stroomend langs uwe lippen,
peerlen, die uwer ziele ontglippen,
zijn uwe kussen, zoo warm als frisch.
Wanneer ge bij de bloemen gaat,
pluk dan de liefste om u te smukken,
o, als gij in den gaarde staat
zoudt gij uzelve wel moeten plukken.
| |
[pagina 27]
| |
Ook der bloemekens glans verdwijnt;
gij - zult immer van schoonheid blaken,
want als gij in den hemel verschijnt
zal niemand u schooner maken.
Wanneer ge bij de bloemen gaat,
pluk dan de liefste om u te smukken,
o, als gij in den gaarde staat
zoudt gij uzelve wel moeten plukken.
|
|