Gedichten 1861-62
(1863)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij
[pagina 19]
| |
[pagina 20]
| |
En hosch! het gaaiken was gauw daar,
door loover, brem en doorelaar,
in 't warme nest, vol liefdelust;
het heeft gekust, het werd gekust,
en 't riep ook mede 't gul refrijn:
tirelijn, tirelijn!
Ik, arme, zing reeds maanden lang,
vol stil verlangen, mijn gezang;
zij blikt zelfs door haar' venster niet;
zij hoort nogtans mijn vurig lied,
maar roept al spottend met mijn' pijn:
tirelijn, tirelijn!
|
|