1907-1940. Een joods artist tussen twee oorlogen
(1949)–Jacob Hiegentlich– Auteursrecht onbekend
[pagina 101]
| |
De nutteloosheid der argumentenVerleden jaar verscheen 'n boek: Der Jud ist schuld, (met 'n nauw speurbaar vraagteken), waarin anti-Joden hun betichtingen uitten, Joden hun zaak verdedigden, filosemieten trachtten te overtuigen. Vanzelf klonk de verdediging zwak. Daar is geen niemandsland waar Jood en vijand op één bodem kunnen onderhandelen. In Frankrijk houden enkele boeven vol, dat Dreyfus tòch schuldig was en Hitler in ‘Mein Kampf’ schrijft naar aanleiding van De Wijzen van Zion, die heel de ontwikkelde wereld voor 'n falsificatie houdt:, ‘sie sollen auf einer Fälschung beruhen, stöhnt immer wieder die Frankfurter Zeitung in die Welt hinaus, der beste Beweis dass sie echt sind.’ Als 'n bewijs in het Derde Rijk zo gauw geleverd is, helpt 't niet of de Joodse verdediging zijn keel hees schreeuwt, want we moeten onze organen fris houden voor Palestina, dat niet slechts 'n ideaal, maar 'n harde noodzaak wordt. Maar ook over 't Zionisme sist Hitler zijn mening: de Joden willen niet naar Zion: ‘sie wünschen nur eine mit eigenen Hoheitsrechten ausgestattete, dem Zugriff anderer Staaten entzogene Organisationszentrale ihrer internationalen Weltbegaunerei: einen Zufluchtsort überführter Lumpen und eine Hochschule werdender Gauner.’ En Haman weet, hoe bekrompener de gedachte, hoe gauwer ze bij 't volk erin gaat, 't volk wil 't eenvoudige, niet half zo en half zo, maar 't positieve. Nu is de waarheid nimmer eenvoudig, doch zeer gecompliceerd. De Jodenhaat is 'n gevoel, dat bij velen onverdelgbaar tiert. In 'n aangrijpend gedicht uit de Franse Middeleeuwen lezen we, hoe Joden verbrand | |
[pagina 102]
| |
worden, en hoe de Dominicanen Isaac Cohen 'n kans willen geven door den doop, hoe deze weigert: Il y eut un kadoschGa naar voetnoot1 qui fut conduit avant;
on lui fit petit feu, qu'on allait avivant.
En het eindigt: Dieu vengeur, Dieu jaloux, venge nous des félons!
D'attendre ta vengeance le jour nous semble long.
Wij in onze dagen vragen niet meer naar wraak, maar simpel 'n stuk grond waar we in vrede kunnen leven. In Duitsland vonden op even laffe gronden dergelijke massacres plaats. In Des Knaben Wunderhorn, die prachtige verzameling oude liederen, vinden we 'n gedicht: Die Juden in Passau. De Joden zouden van 'n Christen de H. Hostie gekocht hebben! Die Juden liessen's zum Tempel
Bald tragen auf den Altar,
Ein Messer sie auszogen
Und stachen grimmig drein...
Dem Bischof ging zu Herzen
Solch lästerliche Tat,
Darauf ohn' alles Scherzen
Er nach ihnen greifen lässt.
Da haben sie bekennet,
Dass sie das Sakrament
| |
[pagina 103]
| |
Gestochen und gebrennet
Und in drei Städt' gesend't.
Ze bekenden dus iets, gedwongen door pijnigingen, wat ze onmogelijk gedaan konden hebben. Sommigen bekeren zich, en worden tot 't zwaard begenadigd, de anderen verbrand. Het is niet vreemd, dat juist de Romantiek dit oude lied opscharrelde, want 't antisemitisme met zijn ostentatieve onredelijkheid is 'n romantisch gevoel, zoals het hele nationalisme 'n late reactie is tegen den godsdienst van de Rede der Franse Revolutie. Dat de Romantiek den Jood ook wel anders wilde zien, bewijst het lied van de mooie Jodin: Ihr Haar war schön geflochten. Haar minnaar, 'n klerk, wil haar huwen, maar dan moet ze zich laten dopen, doch: Eh' ich mich lasse taufen,
Lieber will ich mich versaufen
Ins tiefe, tiefe Meer...
Gut' Nacht, mein Vater und Mutter,
Wie auch mein stolzer Bruder,
Ihr seht mich nimmermehr.
(Wunderhorn)
Maar ook deze Stolz zal Hitler c.s. ten kwade duiden. Het is, gelijk 'n redacteur hier gezegd heeft: eerst is er het gevoel, en wijl men er mee verlegen zit, moet dat gevoel met alle geweld met argumenten omkleed. De Jodenhaat is niet sterker geworden dan in de Middeleeuwen; men betichtte vroeger ons van 't doorsteken van 't Sacrament en thans van mo- | |
[pagina 104]
| |
dernere misdaden; nu echter heeft de Jodenhaat weer rechtsgeldigheid gekregen in Duitsland. Zo is 't eerste deel van 't in den aanhef genoemde boek 'n uitvoerige argumentatie tegen 't Jodendom, vaak op tegenstrijdige gronden. Wijl het voor beter publiek is bestemd als Hitler's geschrift, wordt de zaak niet zo vereenvoudigd. De een haat 't conservatisme in de Joden, de andere 't Bolsjewisme. Want ieder antisemiet vindt iets van z'n gading bij ons veelzijdig volk. Het is overbodig de auteurs bij name te noemen; mij bekruipt telkens weerzin als ik ze moet citeren, maar ook zij zijn misleide schepselen Gods, 't ligt in hun natuur helaas, als bij 'n kat, die men altijd aardig heeft gevonden tot ze uw lievelingsvogeltje oppeuzelt. Wat 't ideaal der Franse Revolutie was, de rechten van den mens, daarop steunend dat ‘alles was Menschenantlitz’ draagt, gelijk is voor God, noemen zij ‘ein Traum und nicht einmal ein schöner.’ En Hitler schimpt als 'n neger advocaat wordt, dat 't ‘eine Versündigung am Willen des ewigen Schöpfers ist... wenn Minionen Angehörige der höchsten Kulturrasse in volkommen unwürdigen Stellungen verbleiben müssen, während man eiven geborenen Halfaffen, Hottentotten und Zulukaffern zu geistigen Berufen hinaufdressiert.’ Het is een Umwertung aller Werte die in Duitsland plaatsgrijpt: wat de humanist goed noemt, heet daar nu slecht. Daarbij zijn de heren 't oneens of men de Joden weer moet kerstenen, braden of in anderen zin uitroeien of in Ghetti sluiten. Het zijn niet zulke gebrekkige denkers als Hitler, maar die is weer beter organisator. Een werkelijk geleerde uit dit boek betoogt, dat er geen minderwaardige rassen zijn. Zo is het. 'n Enkel ogenblik mag | |
[pagina 105]
| |
'n overheersende stroming de mening over 'n volk ongunstig beïnvloeden, zoals thans met de mening over't Duitse volk gebeurt, misschien zijn die bijzondere eigenschappen, die aparte volksziel, slechts te danken aan ons beperkt inzicht. Men kan aan allerlei locale haatgevoelens, waar 't ene dorp 't andere allerlei kwade eigenschappen toedicht, alles in 't klein waarnemen: het dialect verandert bijna met elke kilometer. Maar alle menselijke deugden en gebreken kan men aan 't Joodse volk demonstreren, al zijn door de omstandigheden, den godsdienst en de vervolging allerlei graduele verschillen te bespeuren met de Christenen, op 't stuk van familiezin b.v. Zo heeft 't geen zin de motieven onzer vijanden te critiseren, noch de vaak krampachtige afweer van Joodsen huize onder de loupe te nemen, want ieder Jood meent in zich het Jodendom bij uitstek te vinden en generaliseert dan. Sedert Hitler is in Duitsland de waarheid weer 's veranderd: men spreekt van Duitse waarheid. Maar wijl het Jodendom allerlei stammen, allerlei individuen, in kaftan en toga, grote, kleine, dikke, dunne, blonde, zwarte, mitsgaders kale en grijze omvat, kan Wassermann op grond van de ‘uitverkorenheid’ tot de overeenkomst van Joden en Duitsers besluiten, waartoe Heine weer uit hun moraal komt. Willy Haas trekt 'n parallel tussen Pruisische adel en de Joodse orthodoxie. Om beider zin voor 't rationalisme vindt James Darmesteter dat de Fransen met de Joden verwant zijn. Maar in deze armzalige verzameling van haat en nijd ontbreken deze mannen, die 't goede wilden. Bij de verdedigers is allereerst Feuchtwanger, die Joden en Chinezen de meest literaire volken van de wereld vindt ten opzichte van de andere meer technisch-materialistische volkeren; wij moeten, volgens hem, de verzoe- | |
[pagina 106]
| |
ning bewerkstelligen tussen het blanke en de gekleurde rassen, opdat er geen bloed vloeie bij 'n eventuele botsing. Prof. Elbogen zegt 'n waar woord: An uns Juden werden seltsame Ansprüche gestellt, wir sollen alle volkommen sein. Niet-Joden als Graaf Coudenhove-Kalergi en Oskar Maria Graf spreken warm voor ons volk, en de laatste haalt 'n spreekwoord aan: In Bayern sind selbst die Juden dumm. Zo iets is daarom aardig, wijl hieruit volgt dat de Joden in elk land de fouten van hun gastheer hebben, maar dat de Joden elders zo bijzonder intelligent zouden zijn, is 'n boos praatje, dat Hitler met succes gebruikt. Der Jude war viel zu klug, sist hij telkens. Wij hebben onze domoren als de anderen; wij hebben er recht op, vooral nu de intelligentie door de algemene verschuiving van geestelijke waarden, en door haar overproductie, enigermate in slechten reuk is komen te staan. Men kan omtrent aanleg uit geen statistiek iets bewijzen; zodra de antisemieten domheid gaan verachten, dàn heten we dom. Maar zo ver zijn helaas de antisemieten niet, zij houden de domheid nog voor iets hoogs, iets ‘volkdommelijks’. Deze domme volksheid laait 't felst op na de misère. De Dreyfus-affaire kwam even lange tijd na de nederlaag van '71, als de Hitlerexplosie na '18. De cultuur van den overwinnaar overstroomt die van den overwonnene. Wagner werd in Frankrijk precies zo verafgood tegen 't eind der eeuw, als onlangs de Franse kunst in Duitsland. Die Franse suprematie wordt door Hitler den Joden verweten: zij hebben 'n verbond gesloten met Frankrijk, den ‘Erbfeind’, de Afrikaanse negerstaat in Europa, zoals deze kanselier zich moppig uitdrukt, ze willen 't Duits wezen ontwrichten. Daarom hitsen de Joden ook de Katholieken tegen de Pruisische Protestan- | |
[pagina 107]
| |
ten op, hoewel 't woord ‘Lieber bayrisch sterben als preussisch weiterleben’, toch geen Joodse poëzie is. Maar, zegt Hitler, en hier krijgen we tevens 'n aanminnig staaltje van 's mans schrijfkunst: ‘Man erziehe das deutsche Volk schon von Jugend an mit jener ausschliesslichen Anerkennung der Rechte des eigenen Volkstums und verpeste nicht schon die Kinderherzen mit dem Fluche unserer ‘Objektivität’ auch in Dingen der Erhaltung des eigenen Ichs, so wird es sich in kurzer Zeit zeigen, dass ebenso wie in Irland, Polen oder Frankreich, auch in Deutschland der Katholik immer Deutscher sein wird.’ (Dus in Frankrijk en Ierland zijn de Katholieken ook Duitsers). Het boek wemelt van stilistische curiosa, 't zou ook zeldzaam vervelend zijn, als niet wat ‘Blödsinn’, (volgens de auteur onmisbaar), of een of andere zotte beeldspraak ons niet uit den dut hield. Met zijn gebrek aan smaak lopen zijn kunstideeën hand in hand. De ‘verbolsjewreking’ der kunst is 't werk der Joden, en hij strijkt dadaïsme (de nihilistische spuit van den vernielingsdrang der wanhopige oorlogsjaren), over één kam met 't cubisme, dat juist 't tegenovergestelde beoogt: hoopvol bouwen na den oorlog. Onkundig in raken van kunst tot in 't absurde, bewonderaar van de wilhelminische ‘kunst’ van briesende rossen met heldhaftige ruiters spreekt hij zich zelf voortdurend tegen, b.v. als hij Wenen de bron der Duitse kunst noemt, terwijl hij tevoren aantoonde dat de Joden de Wener kunst in handen hebben. Van 'n rijkskanselier, al wilde hij eens schilder worden, verwachten we geen kennis in deze, al had Bismarck'n behoorlijker hand van stileren. Ja, wat kan men wel verwachten van dèzen kanselier? En wat helpen citaten? Van 'n groter Mens, uit Goethe, | |
[pagina 108]
| |
kan men nationalistische en internationale woorden halen, zowel ten nadele der Joden putten als ten voordele. Terecht zegt de trotse Stefan George, een der weinigen, die in Duitsland niet de Idee verrieden, voor Goebbels' walglijke vleierij zich ongevoelig toonde, geen gemene zaak wilde maken met de bloedbevlekte meerderheid, op den dag dat Goethe werd herdacht: des Volkes Räude bellt,
Die Festesmenge tummelt sich die gern
Sich schmückt den Grossen schmückend und ihn fragt,
Wie er als Schild fúr jede Sippe diene...
Duitsland mag niet meer 't Land van Goethe en Einstein heten, doch van Goethe (waarvan Nietzsche zei dat ‘er nur ehrliche Bewunderer unter Jüdinnen gehabt hat’) en Hitler. En er is niemand van 't geslacht Goethe die tegen dit verband uit humanistische, literaire overwegingen of enkel vanwege den goeden smaak protesteert. |
|