Jan Braam, voor driekwart dronken, staat tegen de anderen te bluffen over zijn snelle rit. Ze hadden gedaan, wie het hardste kon, Evert of hij, maar hij had het gewonnen en Evert had het verspeeld en hij had het gewonnen!
Kerel, wat ging het er van langs! 't Was maar even geweest, een roef, een rikketik, een vivelekwint was 't maar...
‘En de fles?’ vraagt Koert Vos.
‘De fles?’
‘Ja, is die kapot of heel.’
‘Heel!’ zegt Jan Braam beledigd.
Heel, ja - maar leeg. Er zal aanstonds nog wel een nieuwe aan te pas moeten komen...
De boel wordt naar binnen gesjouwd. Dank zij Koba's voorzorg, is het breekbare spul er werkelijk nog behoorlijk goed afgekomen. Een paar gebroken kopjes en enkele schotels die geschonden zijn... Och kijk, dat melkkannetje ook, daar zit een scheur in, die er vóór de tocht nog niet in zat... Maar verder is toch alles in orde. Ze heeft zich tè bezorgd gemaakt.
De meubels worden voorlopig in een hoek van de grote keuken neergezet. Ze moeten nog maar eens zien, hoe ze die plaatsen. Ze wil er niet graag wat van missen, maar aan Albert-Jans inboedel komt ze evenmin graag. Dan moeten ze het maar wat zien te schipperen. Hier kan nog wel staan en daar nog wel. Och ja, dat loopt wel los, zegt Tijs, als hij even binnenkomt.
Het afladen is gebeurd, de nieuwe fles wordt nog eens aangesproken en dan trekt de een na de ander af.
Die avond komen ze terug op de gebruikelijke visite. Het is in de ruime keuken een geroezemoes, een geroep en een gerook. Ze drinken allemaal uit kopjes en naderhand uit glaasjes, en ze kauwen op hun moot koek ter grootte van zo'n halve baksteen ongeveer. Er worden grappen verkocht met daverend gelach na afloop; en midden in die herrie zit ouwe Bouwe Vos doodgemoedereerd en onverstoorbaar met Berend Renting te keuvelen over de oude tijd. Temidden van het tumult hebben ze daar een eigen wereldje, helemaal verdiept als ze zijn in het verleden, waar ze maar uit ophalen, dit en dat en alles wat ze nog heugt. Geen omringende stemmen, maar enkel de klokslag kan ze terugvoeren naar het heden.
‘'t Wordt zo zachiesan tied,’ zegt Bouwe Vos.
‘Ja, wij zult de klompen maar es weer naar huus toe brengen,’ zegt Berend Renting. ‘Nou mensen, wij bent nou bij jè 'weest, ie komt ook maar gauw es een keer bij ons...’
‘Ja, kom ook eens bij ons inkieken...’
‘Ja en bij ons, wij rekent er op, hoor!’
Zo, langzaam, onderwijl gul nodigend, ontruimen ze het vertrek.
‘Hè hè... geeuwt Koba, als ze weg zijn.
‘Moe zeker?’ lacht Tijs.
‘Nou,’ zegt ze. Men verlangt wel naar 't bedde, as men zo'n dag achter de rug heeft.’
En dan: ‘Maar wat die Evert toch mankeert... Eerst dat onzinnige gejakker al en dan, inplaats van op de visite te komen, blif hij uut. Wat of dat ìs...’