broek op het rulle zand. Links en rechts van hem ligt wat van een kip, maar daar kan hij gemakkelijk tussen en hij zit immers wel stil? Met de knieën in een hoge scherpe knik, de handen er voor langs gespannen, zo zit hij daar, ongeveer als een slaaf voor een troon. Tijs moet tenminste onwillekeurig denken aan een bonte prent uit een boek, dat hij vroeger bezat.
‘Kom toch bij ons op de bank,’ zegt Koba wat afkeurend.
‘Dat past mij niet,’ weert Ep af. ‘Zo'n dikke boer, daar hoort geen stroper naast.’
Hij lacht.
‘Ga hier dan zitten, naast mij,’ biedt ze aan.
‘O schei uut! Dat waag ik helemaal niet. Dacht ie nou werkelijk, dat Delver dat hebben wou?’
Zij schudt lachend het hoofd om zijn goedmoedige spot.
‘Ie bent toch een raar soort, Ep.’
‘Wat doe j' er an?’ verzucht hij lollig.
Hij plukt een grasspriet en steekt die in de mond.
Ze zwijgen alle drie.
De zon, die bijna zienderogen zakt, legt roder kleur over het lichte zand en over de gezichten. Alles wordt rood, de lucht, het land; de heide draagt het schijnsel van een vuur. De glooiingen van de grafheuvels gloeien.
Bijwijlen klinkt het gerucht van een kinderspel uit het dorp tot hier door. Het kan zo stil zijn bij het sterven van de zomer. Een vreemde weemoed komt in Koba omhoog, omdat ze nu beseft, dat haar hart reeds aan dit eenzame plekje is gaan hechten. Op dit uur kent zij bijkans geen verlangen naar het nieuwe huis. Het is hier goed.
‘Het woont hier toch wel mooi,’ zegt Tijs voor haar...
Ep kijkt hem peinzend aan. Hij knikt een keer en wendt er zijn hoofd bij om, alsof hij voor alle zekerheid de omgeving nog eens opnemen wil.
‘Ja,’ klinkt dan zijn bevestiging, ‘het woont hier mooi. Dat doet 't.’
‘Vooral voor zo'n knienevanger as ie, hè?’ plaagt Tijs. ‘Zulke lui, die kunt hier hun hart nog eens ophalen. Hoe dichter bij de wildernis, hoe liever...’
‘Precies!’ valt Ep hem bij. ‘En nou ie d'r al over begint, kan ik 't ook wel zeggen, wat ik op 't hart had. Ik zou hier wel willen wonen.’
Hij vertelt; hij had gedacht, als Tijs nou eens een goed woordje voor hem doen wou bij Willem Katerberg. Hij zou dit plaatsje gruwelijk graag van Willem willen huren. Dan konden ze trouwen en wie weet, hoe lang of dat anders nog duren moet. Zo'n gelegenheid als deze, komt er niet alle dagen.
Daar heeft hij gelijk aan, Tijs geeft hem dat dadelijk toe. Hij zal zijn best voor hem doen bij Willem, belooft hij. Het zal aan zijn medewerking niet mankeren!
‘Mooi,’ zegt Ep hoopvol. Hij kijkt de twee daar voor hem op de bank weer beurtelings met lachende ogen aan, voordat hij overeind komt uit zijn nederige houding. Het heeft er nu toch werkelijk veel