Dat kan wel. Nou, die riep dan tegen haar: hoe is 't met Albert-Jan vandaag? Ze zee niks, maar ze wees naar 't hoffien in. De man de kop over de heg gestoken... As ie dat zien hadden, dat verbalderde gezicht... Hij wist niet, wat hij zag!’
Tijs zit te schudden van het lachen.
‘Wat zee de baas wel, dat ik er niet bij was?’ vraagt hij dan.
‘O ja, dat was ook nog zo mooi. Men haalt er bij hem ook nog nooit geen eer af. Hij vroeg, waarom of ie niet met'komen waren. En toen zee ik dan, dat ie met een dag of wat kwamen. Ie hadden 't slim druk met de bouw. O juust, ja, dat kon hij zich wel begriepen. Nee, dat was best, dat ie 't werk niet geern in de steek lieten. Zulks mocht hij horen!’
Tijs schudt een beetje spotlachend het hoofd. Zie je, zo gaat het nu. Zonder het te weten, maak je nog een beste beurt bij dien werkezel ook. Het is maar goed, dat hij niet meegegaan is. In het drukst van de tijd een halve dag verlopen, zonder dat het hoeft!...
Een dag of wat later vraagt Koba, of hij nu ook haast niet eens een keer naar Bentebarg toe wil. Het intrekken is nu toch gebeurd...
Ja ja, stil maar, hij gaat er heen, maar moet dat nou zo hals over kop? Laatst was er met de hele Albert-Jan niks te doen.
‘Ach nou ja, maar ie moet denken, hij rekent er nou vast op, dâ j' komt...’
‘Heden, dat doe 'k toch ook wel. Dat ben 'k toch ook wel van plan. Zaterdagavond ga 'k er naar toe, is mien bedoeling.’
‘O...’ Ze kijkt hem aan. ‘Ik wou wel met,’ zegt ze dan. ‘Maar 't is nou pas Dinsdag, ik begriep niet, waarom moet dat nog weer uut'steld worden tot 't einde van de week. Het is nou zulk mooi weer en ie kunt 't toch ook wel wachten? Niet?’
‘Och...’ Hij maakt een wrevelig gebaar. Het is toch verduld ook raar, denkt hij, het is net of Albert-Jan, of dat woord alleen al herrie betekent... En of men altijd voor hem blijven vliegen moet!...
Maar Vrijdagsmorgens krijgen ze een briefkaart uit Bentebarg, van de buren van Albert-Jan, met de tijding, dat die de vorige dag overleden is, en met de uitnodiging, om op de begrafenis te komen...
En dan is Tijs toch niet helemaal vrij van schuldgevoel...
Ja, nu zal hij er komen, maar wat heeft Albert-Jan daar aan? Hij heeft vergeefs naar hem uitgezien, deze laatste dagen...
‘'t Is toch nog biester onverwachts 'gaan,’ zegt Jan Nanning, als ze samen overleggen, hoe ze naar de begrafenis zullen gaan. Hij was nog schielijk weg geweest, had Janna in een brief geschreven. Dat van laatst, dat moet zo'n soort opflikkering geweest zijn. Daar verkijkt men zich dan op.
Zo praat Jan Nanning en Tijs knikt maar wat. Het mag allemaal waar zijn, dat neemt zijn spijt niet weg. Hij is te laat.
Met z'n vieren rijden ze in Jan Nannings koets naar de begrafenis; Tijs en Jan Nanning voorin, daarachter Koba en Jeichien. Koop gaat ook, maar op de fiets. Trui en Martinus gaan geen van beide.