heeft zelfs met geen letter van zich laten horen...
Het gaat altijd anders dan men denkt, mijmert Koba. Van Evert taal noch teken, maar wèl een onverwachte felicitatiekaart van Albert-Jan...
Markus Oldejans doet een voordracht. - Ja, de jongens zijn er allemaal. Markus en Ep en die van Timmer. Tijs wou dat graag en het is waar, ze hebben zich heel verdienstelijk gemaakt de laatste tijd - Arnold zit nu in de gevangenis...
Jan Nanning zet een bruiloftslied in. Willem Katerberg weert zich zo onder het zingen, dat hij zich na afloop het zweet van het voorhoofd veegt. Hij slooft zich uit, beslist, maar het gaat ook bij hem al evenmin van harte. Als de anderen opeens daverend beginnen te lachen, zet hij te laat in; hij had van Albert Timmers mop niets gehoord...
En zo zit er nogal eens vaker iemand in gedachten...
Het is dan ook nog niet heel laat, als ze opbreken.
Ze staan nog even, Tijs en Koba, met Jan Nanning en Jeichien te praten. Ze bedanken ze nog eens van harte voor alles; voor dat in hun huis de bruiloft kon worden gehouden; en voor hun prachtig geschenk - een beste koe, wie heeft er ooit van gehoord - en verder voor al dat andere, dat niet zo gemakkelijk met woorden aan te geven is...
De laatste gasten zijn vertrokken, als ze de deur uitgaan. Maar nee, dan staat er buiten nog een op hen te wachten. Koop staat daar met een pak, dat hij een beetje verlegen overreikt. Hij had maar met geen mogelijkheid geweten, wat hij geven zou - natuurlijk, vanzelf, hij wou wat geven - maar hij had maar niet geweten wàt. Hij had er lang over geprakkezeerd, ze hadden al van alles. Maar toen dacht hij ineens, een koffiemolen, die ontbrak er nog aan. Het was misschien wel wat een raar presentje, maar...
Wat, ráár? Schei nou toch uit, móói vinden ze 't! Heel mooi! Hoe wil men nou nuttiger ding bedenken, daar kan 't ja eenvoudig niet om? Ze zijn er wèl zo blij mee! Hij komt maar zo gauw mogelijk eens een keer, dan kan hij zien hoe goed zijn koffiemaler te pas komt...
Ja... ja, ja, hij snapt al, het is maar goed, dat hij er om gedacht heeft, want anders waren ze morgenvroeg al dadelijk op de koffie gekomen...
Lachend wensen ze elkaar welterusten.
Een beste vent toch, die Koop!
Thuis zet Tijs de molen op tafel, onder het licht van de lamp. Het hout glanst en het koper fonkelt.
Het is een degelijk ding, zegt hij.
En een sieraad in de spinde, vindt zij.
Zij opent de spinde weer eens, daar staan haar spulletjes. Dáár, op de derde plank, moet de molen staan. Wacht eens, of op de schoorsteenmantel? Dat is een ereplaats. De mooie bekers, die zij van Sanne kreeg, pronken daar ook.
Ineens neemt ze de volle koffiebus, loopt er mee naar de tafel toe en vult de molen.
‘Ja,’ lacht hij, ‘dat is een goeie gedachte.’