den, zooals dat hun vroeger al een paar maal gebeurd was!
Dr. Osborn riep nu al zijn mannen bij zich, en vertelde hun, wat hij gezien had.
‘Maar nu voorzichtig zijn, dat ze ons niet weer ontsnappen!’ voegde hij er bij: ‘We moeten eerst het kamp omsingelen, voordat ze ons in 't oog krijgen! Als ze weer willen wegloopen, dan kunnen we ze dadelijk opvangen en weêr naar hun woningen terug brengen. We moeten van hen zien te weten te komen of er ook olifanten in de buurt zijn, en ook, in welke richting we moeten reizen om bij Moselikatse te komen.’
Nu slopen allen stilletjes door 't kreupelhout, in de richting, vanwaar de rook opsteeg; en toen de Boschjesmannen, als gewoonlijk, op de vlucht wilden gaan voor het blanke gezicht van Dr. Osborn, werden ze dadelijk opgevangen, en weêr meegevoerd naar hun ellendig kamp. De arme stumpers zagen er akelig uit! Ze woonden niet eens in hutten, maar in gaten in den grond.
De uitgegraven aarde, aan den windkant opgestapeld, was hun eenige beschutting tegen 't weêr, behalve enkele oude, gescheurde dierenvellen! - Ze hadden allen een riem om de lenden gebonden, om den honger minder te voelen, net zooals Oehoehoe bij de