houden werd in elke van de 36 kraals van koning Tsjaka.
Op den tienden dag dat hij in de Groote Plaats was, trof hij juist dit mooie feest.
Hij trilde van verlangen, om ook een groot krijgsman te worden, toen hij daar die lange rijen van strijders zag marcheeren, allen in oorlogskostuum.
De getrouwde mannen (‘ama-doda's’) hadden witte schilden, de ongetrouwden, die ‘jongens’ genoemd werden, zwarte.
Er waren vele regimenten, en elk regiment had een verschillend hoofdsieraad. Sommigen droegen ravenveeren in hun hoofdring, anderen struisveeren, anderen wêer stukken dierenvel, in allerlei vreemde fatsoenen uitgesneden.
Elk regiment bestond uit 1000 man, en woonde in een van de groote kraals van den koning. In de kraal waar Oehoehoe was, had men het ‘olifanten-regiment.’ Dat waren de dapperste en beste soldaten van den koning.
Zij waren prachtig versierd dezen dag! Hun geheele borst was bedekt met nêerhangende, zachte veeren. Hunne schorten (‘Isinene's’) waren gemaakt van koestaarten, en ook onder hunne knieën hing een franje van korte staarten.
Zoo marcheerden ze achter elkâar. Oehoehoe werd er koud van, toen hij het zag.
En dan de koning, die midden in de isibaya stond! Midden op zijn hoofd droeg hij de staartveer van een kraanvogel. Dat was het teeken van oorlog; en aan beide zijden van zijn hoofd hingen de prachtigste struisveeren naar beneden.
Zijn schort was gemaakt van de staarten van luipaarden, en zijn knieën en enkels waren versierd met kwasten van het