een derde stond met een mooi bewerkte aarden pot vol water te wachten, of de koning misschien ook nog meer noodig zou hebben.
Hij hield den pot met uitgestrekte armen boven zijn hoofd. Dat was een moeielijk werk, maar Tsjaka was een strenge koning! Als de jongen het gewaagd had te bewegen, of den pot op een andere manier vast te houden, zou hem stellig een uur later door een van de krijgslieden het hoofd zijn afgeslagen!
Zoolang Tsjaka bezig was met wasschen, bleven Inyoes en Oehoehoe op een afstand staan. Zij durfden hem niet aanspreken vóór hij klaar was.
Na het wasschen kwam een andere page, die den koning een schaal voorhield met roode klei.
Tsjaka smeerde zich hiermêe in van top tot teen.
Toen verscheen er dadelijk wêer een andere page met een kalebas vol vet.
Terwijl hij zich hiermêe inwreef, keerde de koning zich naar de twee nieuwelingen, alsof hij er op wachtte dat zij hem zouden aanspreken.
Dadelijk vielen beiden op de knieën en Inyoes begon:
‘O gij groote Olifant, gij Fontein van barmhartigheid, gij die eeuwig leeft, gij die zoo hoog zijt als de bergen, gij Vogel die andere vogels opeet, gij zoon eener Koe, gij die koningen onderworpen hebt, gij die alle volken overwonnen hebt, gij zijt een olifant, een olifant, een olifant! Gij zijt een Groote Zwarte!
Wie ben ik, dat ik tot u durf spreken? Ik ben de nederige zoon van een profeet, - van den profeet Mapoeta.
Mijn vader zendt mij tot u, o Olifant. Mijn vader heeft een droom gehad en met de Geesten gesproken. De Geesten