Oehoehoe I. Hoe een kleine kafferjongen page bij den koning werd
(1899)–Nynke van Hichtum– Auteursrecht onbekend
[pagina 97]
| |
[pagina 98]
| |
isibaya is bijna geheel leeg!’ zei hij tegen Inyoes. Inyoes lachte. ‘Vee genoeg, mijn jongen, maar deze isibaya is zoo vreeselijk groot, dat een klein gedeelte er van genoeg is om een kudde van 2000 koeien te bergen. Kijk, daar bij den ingang heb je aan elken kant een afgeschoten gedeelte. Daar bewaart Tsjaka zijn koeien, en het overige gedeelte van de isibaya wordt voor het houden van feesten gebruikt. ‘Kijk, daar tegenover den ingang is de ‘isigohlo’ (het paleis), dat lijkt wel een aparte kraal, want het is geheel door een omheining van doornstruiken omringd. Daar woont de koning in die eene groote hut, en er zijn ook hutten voor de ‘ama-pakati.’ ‘Wat zijn dat nu weer?’ vroeg Oehoehoe. ‘Wel, dat zijn de raadslieden van den koning, daar hoort uw opperhoofd Matakitakit ook bij, als hij elk jaar een maand in de koningskraal is. Alle “Indoena's” of hoofdmannen moeten elk jaar een maand bij den koning zijn. Op zoo'n manier heeft hij altijd vrienden bij zich, die hem kunnen raden en die recht spreken als iemand iets verkeerds gedaan heeft.’ ‘En daar achter de isigohlo, zijn daar nog drie andere kleine kraals?’ ‘Ja, de eene is de korenbergplaats, of “wamabele”, de andere het slachthuis “tlabamkomo”, en de middelste is de kraal van 's konings vrouwen, de “imposeni”. Daar mag nooit een andere man of een jongen binnenkomen. Denk daar altijd aan, anders zou je doodgemaakt worden! Ook moet je oppassen dat je niet met de jonge meisjes praat, die 's morgens vroeg al in de tuinen werken. Zij zullen je dan wel eens om snuif vragen, maar | |
[pagina 99]
| |
dan moet je haar onvriendelijk antwoorden en zeggen: “Die heb ik niet!” en je dadelijk omkeeren, want de wachters van den koning liggen overal verborgen in het lange gras. Als ze hooren dat je vriendelijk antwoordt en zegt: “Neen mtakababa (lieveling), ik heb helaas geen snuif!” dan springt er zoo'n kerel te voorschijn en slaat je het hoofd af.’ Oehoehoe was verwonderd en verschrikt. ‘Maar dan zou ik hier niet graag altijd willen wonen!’ riep hij. ‘Och kom,’ zei Inyoes, ‘dat moet je niet zeggen, het is hier zoo'n heerlijk leven. Altijd eten, en bijna alle dagen groote feesten! En de pages van den koning mogen overal bij zijn. Wat zou 't een geluk zijn, als de koning jou eens zoo aardig vond dat hij je als zijn page aannam! Dan kreeg je mooie koralen om den hals, en allerlei andere mooie sieraden die den koning vervelen. Die verdeelt hij namelijk nu en dan onder zijn pages en zijn knechten.’ Nu, dat leek Oehoehoe toch wel prettig toe. Zijn oogen schitterden, en vroolijk stapte hij met Inyoes naar de poort van de koningskraal. Hij begon nu al in stilte te hopen, dat de koning hem als page zou aannemen. Wat zou zijn vriendje Maslamfoe jaloersch zijn als hij het hoorde, en wat zou Oezinto trotsch op hem zijn! Als page zou hij zeker ook wel wat verdienen, en als hij dan groot was, zou hij haar van haar vader kunnen koopen voor acht koeien! Dat zou grappig zijn! |
|