Dit gebeurde dadelijk. De ingewanden werden over de omheining gegooid, en het andere vleesch een poos in een gesloten hut gelegd, opdat de geesten er van konden eten.
Het opperhoofd ging toen, buiten de hut, den geest van zijn vader aanspreken en alle anderen waren doodstil:
‘Gij, geest van mijn vader, gij die tot deze kraal behoort, geef ons uwen zegen, nu gij ziet wat wij gedaan hebben. Gij ziet ons ongeluk: neem het van ons weg, nu wij deze koe voor u geslacht hebben. Wij weten niet, of gij nog meer noodig hebt, of gij ook nog iets anders wilt hebben dan deze koe.
Geef gij ons nu veel koren dit jaar, opdat wij kunnen eten en nergens gebrek aan hebben, nu wij u deze koe gegeven hebben!
Deze kraal werd door uzelven gebouwd, mijn vader, waarom vermindert gij nu het vee van uwe eigene kraal? Maak uwe kraal grooter en genees ons vee, opdat wij allen gelukkig mogen zijn!’
Eindelijk zei de profeet, die zelf honger begon te krijgen:
‘Ziezoo, nu hebben de geesten genoeg van hunnen maaltijd! Nu kunnen wij gaan eten!’
En het vleesch werd gekookt en allen aten er van. De profeet kreeg natuurlijk de beste stukken.
Nu moest het vee nog ‘uitgerookt’ worden om den boozen geest te verdrijven.
Er werd een groot vuur aangestoken in de isibaya, en daarop verbrandde de profeet allerlei geheime geneesmiddelen, waarvan de rook over al het vee heentrok. Daarna werden de beesten nog één voor één onder handen genomen. De profeet nam een brandend stuk hout in de hand, en